Conjunctie, 1) (sterrenk., „samenstand”). Twee hemellichamen, met name twee leden van het zonnestelsel, staan in c., als zij, uit de aarde gezien, gelijke lengte hebben; men spreekt echter ook wel van c. in rechte klimming. De voornaamste c. zijn die van de planeten met de zon. De binnenplaneten Mercurius en Venus kunnen twee c. met de zon hebben (boven- en benedenc.; in het laatste geval heeft een enkele maal een overgang plaats).
De buitenplaneten hebben alleen een boven-c. De (beneden-) c. der maan met de zon heet Nieuwe Maan. In de astrologie is de c. een der voornaamste aspecten. Het teeken voor de conjunctie is ዕ.
— 2) (taalk.), zie VOEGWOORD.