Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chevalier (Nicolas)

betekenis & definitie

Chevalier (Nicolas), geb. te Sedan en oorspronkel. predikant, werd door de herroeping van het Edict van Nantes gedwongen naar Holland te vluchten. Hij vestigde zich als uitgever aan de Londensche kaai (Singel) te Amsterdam en noemde zijn huis „au chevalier curieux”. Hij schreef verscheidene werken, waarvoor de stof aan zijn vrij omvangrijke collecties antiquiteiten en rariteiten, munten en penningen was ontleend, vermoedelijk met de bedoeling om zoodoende daarop de aandacht te vestigen en een vermogend kooper te vinden, wat hem ten slotte gelukte. Tevens liet hij geïllustreerde beschrijvingen zijner verzamelingen verschijnen.

In 1703 vroeg en verkreeg hij van de Staten der provincie en de Vroedschap der stad Utrecht octrooi om een publieke kamer te mogen inrichten, ten einde aldaar allerhande antiquiteiten en curieusheden te kunnen zetten, mitsgaders permissie om te doen drukken, uitgeven en verkoopen een Utrechtsch journaal. Het volgende jaar was hij reeds als boekverkooper en médailliste in de Minrebroerstraat te Utrecht gevestigd. Enkele jaren later woonde hij „a l’enseigne d’Erasme” aan het Oudkerkhof. Als ruimte voor het uitstallen van zijn museum was hem het Amunitiehuis (de vroegere kerk van het St. Hieronymusklooster) aan de Kromme Nieuwe gracht toegestaan. Spoedig verscheen nu eene Description de la chambre de raretez de la ville d'Utrecht lre partie (met platen van Romein de Hooghe, 1707), waarvan nieuwe titel-uitgaven in 1709 en 1712 het licht zagen. Aan de laatste uitgave was een Catalogue de touies les raretez toegevoegd en was de oorspronkelijke opdracht aan Victor Leopold, comte de Windischgraz door eene aan Jean Gomez da Silua, comte de Tarouca, vervangen. Laatstgenoemde bleek gevoeliger voor deze eer dan de eerste, en de afgezant van den koning van Portugal ter Utrechtsche vredesconferentie, die tijdelijk naast hot museum woonde, eindigde dan ook met de collectie aan te koopen. De naar elders overgebrachte verzameling moet later verbrand zijn. Of sommige stukken zijn achtergebleven of gered, kan niet met zekerheid worden gezegd, wel dat in het Museum van oudheden te Leiden nog enkele van C. afkomstige voorwerpen worden bewaard. Volgens de catalogi was de collectie niet zonder beteekenis, maar volgens Von Uffenbach’s reisbeschrijving waren er naast goede stukken ook vele afgietsels en minderwaardige voorwerpen opgenomen. Met de gezanten ter Utrechtsche vredesconferentie, die het geld als ’t ware met handen vol wegsmeten, bleek C. goed te kunnen opschieten en hij schijnt als regelaar van de door hun gegeven feesten te zijn opgetreden. Van zijn hand verscheen een Lisle des noms et qualités de L. Exc. mes Seigneurs les Plénipotentiaires, Envoyés et Ministres publics (1713), en ook gaf hij eene rijk geïllustreerde Relation des fêtes, welke de vertegenwoordigers van Portugal en van Spanje gaven. In Januari 1710 had de Vroedschap aan C. het recht verleend, om voor eigen rekening en verantwoording een courant in de Fransche taal uittegeven, die als Journal (later Gazette) d'Utrecht verscheen. Een jaar later werd hem ook toegestaan een Nederduitsche courant te laten verschijnen, van welk privilegie de kinderen van Broer Appelaer afstand hadden gedaan. Wegens het opnemen van een bericht uit Londen, „met quaedaerdige expressien” werd die uitgave in October 1713 voor 6 weken verboden. Verdere berichten over C.’s werkzaamheid te Utrecht ontbreken, maar misschien heeft hij daar nog tot omstreeks 1720 gewerkt, in welk jaar Jambon als courantier optrad. C. leefde nog in 1740, toen het laatst bekende werk van zijn hand te Amsterdam het licht zag.