Chenopodium - Ganzenvoet, plantengeslacht der Chenopodiaceeën met ongeveer 60 soorten, meest in gematigde streken. Het zijn kruiden met hoogen, rechtopstaanden stengel, en groenachtige bloemen, in dichte kluwens bijeen. Bij sommige soorten wordt het bloemdek tijdens den vruchttijd sappig en vleezig, en rood van kleur. Dit zijn soorten van de z.g. Aardbeispinazie (Blitum); bij andere blijft het bloemdek groen.
Vele soorten hebben bladeren, die met een grijze stof overdekt schijnen; dit zijn blaasvormige haren. Bekende soorten zijn C. Quinoa. (plaat Voedergewassen, fig. 5), een hooge plant uit Peru; heeft meelachtige vruchten en wordt in haar vaderland als voedergewas gekweekt. De kultuur is in den laatsten tijd ook in MiddenEuropa aanbevolen. C. anthelminthicum uit N. - en Z.-Amerika heeft een scherpen smaak. De vruchten zijn een wormverdrijvend middel en hebben in den laatsten tijd groote beteekenis gekregen als middel tegen de mijnwormziekte.
C. ambrosioides uit Z.-Amerika smaakt aangenaam aromatisch, heeft welriekende bloemen en wordt als opwekkend middel gekweekt. Als sierplant, treft men aan Ch. purpurascens uit O. -Azië, een hooge (tot 1 M.) plant met violetroode takken en bladeren. Ze worden in den bak uit zaad gekweekt en langzamerhand buiten gezet, waar ze als sierbladplant een goed effect maken. De planten zijn eenjarig.