Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Candidaat

betekenis & definitie

Candidaat - Lat. candidatus, dinger naar een ambt, aldus genoemd naar de witte toga (toga candida), waarin men bij die gelegenheid gekleed ging. Herodes behandelde Jezus als een c. of aspirant-koning door hem een blinkend wit kleed te doen aantrekken (Lk. 23:11).

Ook thans is c. iem., die naar een ambt dingt; in ’t bijz. iem., die wordt aanbevolen om gekozen te worden in een regeeringslichaam, candidaat voor de Tweede Kamer b.v.; ook de naam voor iem. die den laagsten graad in een der faculteiten van een. universiteit behaald heeft, b.v. candidaat in de rechten; verder in ’t algemeen iem., die aan een of ander examen deelneemt. — Wat het candidaatschap bij de Ned. Herv. kerk betreft, daarin is drieerlei te onderscheiden. Vooreerst draagt men dien titel door het akademisch candidaatsexamen, dat in twee deelen gesplitst is, door den tijd van hoogstens een jaar gescheiden. Kerkelijk candidaat wordt men eerst na het afleggen van het kerkelijk voorbereidend examen voor de kerkelijke hoogleeraren. Hierdoor en door het voorstel wordt de titulatuur: Eerwaarde Heer.

Eigenaardig, dat elk wettelijk verband tusschen het akademische en dit kerkelijke examen ontbreekt. Een niet gestudeerde zou het naar de letter der wet ook kunnen doen. Het gebruik brengt echter mee, dat het na het universitair candidaats-examen wordt afgelegd. Eindelijk wordt men na het met goed gevolg afgelegde kerkelijke examen voor een provinciaal kerkbestuur C. tot den Heiligen Dienst en beroepbaar als predikant.