Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Byzantijnsche letterkunde

betekenis & definitie

Byzantijnsche letterkunde. - Het Oost-Romeinsche of Byzantijnsche rijk, voortbouwende op de door Diocletianus en Constantijn gelegde grondslagen, heeft zich meer dan 1000 jaren staande gehouden, totdat het in 1453 voor de Turken bezweek. Het was het beschaafdste rijk der Christelijke Middeleeuwen en de groote verdienste van zijne letterkunde is, dat deze, zonder zelve oorspronkelijke meesterwerken te hebben geleverd, de taal, philologie en archaeologie der oude Grieken voor ons heeft bewaard in de scholen van Alexandrië, Athene en Kl.-Azië.

De Grieksch-Romeinsche litteratuur is sedert de 4e eeuw allengs Christelijk geworden; in 629 verdween de heidensche philosophie door het sluiten der philosophenschool te Athene. Natuurlijk werd in 395 door de splitsing van het Rom. rijk het Oosten niet opeens weer Grieksch: zelfs door Justinianus, die Italië weer veroverd heeft, wordt het Corpus Iuris nog in ’t Lat. uitgegeven en eerst onder hem en zijne opvolgers worden de volgende wetten in ’t Gr. gesteld en de hof-kanselarij en militaire taal door de Grieksche vervangen; de litteratuur wordt Byzantijnsch. Meer en meer drongen Oostersche elementen in de beschaving en letterkunde binnen; in de Gr. taal mengden zich Latijnsche, daarna Italiaansche en eindelijk Turksche woorden en zoo ontstond een volkstaal naast die der ontwikkelden. Een tijdlang namen de schrijvers uit die volkstaal het een en ander in de schrijftaal op, maar daarna kwam de vereering voor de classieke Attische taal, zoodat in de 11de eeuw daarin geschreven werd en ten slotte alle drie dialecten in de litteratuur voorkomen. De volkstaal is vertegenwoordigd in de wetten van Jeruzalem en Cyprus van de 12de en 13de eeuw, in kronieken, spreekwoorden-verzamelingen en in vertalingen. Had men vroeger van Christelijke zijde de Heidensch-Grieksche geschriften om hun inhoud bestreden, nu beschouwde men met nationalen trots de werken der voorvaderen en een rijke litteratuur van verklaringen, uittreksels en allerlei studiën daarop ontstond, zoodat ons daardoor vele gedeelten van groote, overigens verlorene werken, zijn bewaard gebleven.

De Gr. philosophie wordt ook in de Christ.theol. litteratuur gebruikt voor de Bijbelverklaring en de ontwikkeling der dogmatiek en meermalen treden daarbij de patriarchen zelven op en dat niet alleen als theologen. Voor ons zijn wegens den inhoud in de prozaliteratuur als zelfstandige werken de historische het belangwekkendst (Procopius, Agathias, Menander Protector, Euagrius), die dikwijls door hooggeplaatste mannen zijn vervaardigd (Theophylactus Simocattes, Constantinus VII Porphyrogennetus, Nicephorus Bryennius, Nicetas Acominatus, Nicephorus Gregoras, Johannes Cantacuzenas, Ducas, Georgius Phrantzes). Daaronder zijn vele leden van het keizerlijk huis en ook vrouwen (Anna Comnena). Zeer weinige dier schrijvers zijn uit het oude Hellas afkomstig (Laonicus Chalcocondylas en Critobulus), vele zijn uit het Oosten en verscheidene behooren door hunne geboorte, of althans door hunne opvoeding, tot de hoofdstad.

De Byz. letterkunde is ook rijk aan poëtische voortbrengselen, behalve op het gebied der dramatische poëzie, maar werkelijk dichterlijk zijn alleen de kerkelijke liederen (Romanus uit Beiroet, Johannes uit Damascus) met hunne rijke rhythmen. In plaats van de classieke metra wordt meestal het eentonige Byzantijnsche twaalflettergrepige vers gebezigd en eindelijk meestal de zg. versus politicus (het burgerlijke, gewone vers), d. i. een catalectische iambische tetrameter met caesuur na den 4den voet. Het best zijn nog de epigrammen (Georgius Pisides, Theodorus Studites, Cassia). Vele oorzaken hebben een vrijere ontwikkeling der Byz. lit. belemmerd. Nadat onder Justinianus weer meer de Gr., bepaaldelijk nu de Byz., geest was ontwaakt en een bijzondere kerkelijke poëzie tot bloei was gekomen, ontbrak van het midden der 7e tot het midden der 9e eeuw, waarin door den beeldenstorm inwendige woelingen en strijd ontstonden en de provincies Afrika, Palaestina en Syrië verloren gingen, alle leven in de letterkunde.

In de 9e eeuw had onder de Macedonische heerschappij een herleving plaats, toen ook de beeldenstrijd in 843 tenslotte was bijgelegd, daar de Gr. kerk nu hare zending onder de Slaven verbreidde en de schatten der class. litteratuur werden bijeengezocht. In 1071 ging ook KL. Azië voor het rijk verloren. Onder de Comnenen in de 12e eeuw bloeit nog de essay en de brief in de letterk., maar onder de Palaeologen ontstonden weer dogmatische twisten over de aansluiting aan Rome en slechts in de rhetoriek en techniek werd door de letterkundigen nog iets geleverd, alsmede in de historie: het rijk was verteerd, toen Constantinopel in 1453 door de Turken werd veroverd.

Handschriften der Byz. lit., vooral der kerkelijke, zijn in de kloosters op Sinaï, Patmos en Athos, in de patriarchaatsbibliotheken te Jeruzalem en Constantinopel, en in Slavische, vooral Russische, bibliotheken; bovendien in Italië, Weenen en elders. Veel daarvan is nog nimmer uitgegeven. Litteratuur: Resseling, Byzantium (in Pierson’s Geestelijke Voorouders), Haarlem 1902, Krumbacher, Gesch. d. byzant. Lit. 2de ed. 1897.