Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Archaeologie

betekenis & definitie

Archaeologie bet. in de Oudheid de oudste geschiedenis; zoo werd het 1ste boek van het geschiedwerk van Thucydides reeds in de oudheid als archaeologia gekenschetst (Lat. origines, antiquitates). Zijn hedendaagsche beteekenis heeft het woord reeds op het einde der 17de eeuw en vooral sedert het begin der 19de. Over den aard der archaeologie, haar omvang en hare taak heeft men in die eeuw veel gedacht en geschreven. Thans verstaat men eronder de geschiedenis der oude kunst in haren wijdsten omvang.

De grondlegger der wetenschappelijke archaeologie is J. J. Winckelmann, die in 1764 het eerst een schildering der antieke kunst heeft gegeven in haren historischen samenhang. De tweede periode der a. wordt ingeleid door Zoega (1755—1809), gevolgd door Welcker, O. Müller, O. Jahn, E. Gerhard e.a.: het is de periode van het verzamelen en op zichzelf verklaren der afzonderlijke soorten van monumenten. De moderne a. sedert H. Brunn en K. Friederichs kenmerkt zich door een strengere kunsthistorische en critische methode. De opgravingen hebben haar materiaal in den laatsten tijd buitengewoon vermeerderd.