Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Breitner

betekenis & definitie

Breitner (George Hendrik), geb. Rotterdam 1857. Eerst opgeleid voor koopman (1871—1874). Door bemiddeling van den schilder C. Neurdenburg verkreeg hij toestemming om schilder te worden, bezocht 1875—1877 de Academie in Den Haag onder J. Ph. Koelman, volgde eveneens een cursus over stijl en ornamentiek te Delft.

Van October 1878—April 1879 gaf hij, om in zijn onderhoud te voorzien, teekenonderwijs op een avondcursus te Leiden. In 1880 werd hij leerling van Willem Maris en copieerde, techniek bestudeerende, in ’t Mauritshuis (o. a. Jan Steen en Holbein). 1882 leeraar aan de Teekenacademie te Rotterdam. Zijn eigen kunst stond toen nog wel onder invloed van verschillende meesters, zijn beginwerk onder invloed van Ch. Rochussen. Zijn Ruiterstukken en militaire tafereelen zijn echter niet om het historisch onderwerp, niet om den inhoud geschilderd, maar geheel om kleur, vorm en beweging. Als leerling van Maris schilderde hij buitengezichten. Zijn coloristisch talent ontwikkelde zich voornamelijk in de richting van dat van Jacob Maris. Van Mei—Nov. 1884 te Parijs (Atelier Cormon); 1886 te Amsterdam onder leiding van Prof.

Allebé. Sedert is hij te Amsterdam blijven werken, met uitzondering van de jaren 1903—1905, toen hij te Aerdenhout woonde. Hij is in de Neder!, kunst aan ’t eind der 19e eeuw, na haar nieuwen opbloei sedert ’80, de sterkste vertegenwoordiger van het impressionistisch naturalisme. In zijn vroegen tijd is zijn coloriet donker, later lichter en zelfs helder doorzichtig. Naar de keuze van zijn onderwerpen of van het gebied, waar hij zijn gevallen vond, onderscheidt men eenige perioden; den tijd van de cavaleriestukken, dien van de straten, pleinen en grachten van Amsterdam, met hun drukke verkeer van sleepeiswagens, paarden, trams en menschen. In dezen tijd ontvouwt zich de volle kracht van zijn groot schilderstalent; schemeravonden en groezele morgens, nachten, met lantaarnlicht en schijnsel van seinlampen der tramrijtuigen, spiegelend in het natte straatvlak, heeft hij in steeds verrassende variaties weergegeven in een breede, verbazingwekkend vaste schilderwijze. Ook binnenwerven met platte zolderschuiten, opeengedrongen schepen van allerlei soort in een of andere grachthaven, meestal op grijze najaarsdagen, soms ook in den winter met sneeuw, dateeren uit dezen tijd.

Ondanks het schijnbaar toevallige van de wijze, waarop het geheel in de lijst is gezet, zoo zelfs dat telkens figuren aan den rand van de lijst worden doorsneden, is het evenwicht in de compositie gewoonlijk volmaakt. Sedert ’t laatst van dezen tijd schildert B. bij voorkeur ook wijken uit de voorsteden, heiwerken, afbraak van oude huisblokken; gewoonlijk in lichter gamma. Uit een korte tusschenperiode dateeren de vrouwelijke modellen in Japansch costuum en eenige naaktstudies. Men vindt zijn werken in verschillende openbare verzamelingen van Nederland, o. a. in ’s Rijks museum en het Stedelijk museum te Amsterdam. Litt. ThiemeBecker’s Künstlerlexikon; waarvan hier alleen zij vermeld: G. H. Marius, De Hollandsche Schilderkunst in de 19e eeuw, en het werk: G. H. Breitner, Indrukken en Biographische aant. door Pit, Steenhoff, Veth, Vogelsang. 1902. (Uitg. v. Scheltema en Holkema, Amsterdam.)

< >