Bloemkool is een groentensoort, die in Nederland op groote schaal verbouwd wordt. In 1912 was er in de open lucht 2328 H.A., in bakken 884822 M2 en in kassen 129369 M2 mede bezet. Hoewel van deze bloemkool groote hoeveelheden in ons eigen land geconsumeerd worden, is de uitvoer toch ook nog van groote beteekenis. In 1914 bedroeg deze bijna 16 millioen K.G., waarvan ruim 14 millioen K.G. naar Duitschland werd geëxporteerd.
Tegenover dezen uitvoer staat een invoer van bijna 6 millioen K.G., welke in hoofdzaak uit België ons land bereikt. Hoewel het vreemd schijnt, dat zóóveel wordt ingevoerd van een artikel, dat bij ons in grootere quantiteit geproduceerd dan verbruikt wordt, is dit toch zeer goed te verklaren. BI. is n.l. een zeer gewilde groente, die gedurende het geheele jaar in verschen toestand wordt genuttigd. Ons klimaat laat echter niet toe haar in alle maanden te oogsten, niettegenstaande door de teelt onder glas en door het kiezen van rassen, die in de open lucht sterke koude kunnen verdragen, de oogsttijd heel veel is verlengd. Van af het einde van April tot het einde van December wordt tegenwoordig de bl. van eigen bodem in groote hoeveelheid aangeboden.
Het zijn dus alleen de eerste 4 maanden van het jaar, waarin de productie te gering is voor onze eigen behoefte en waarin dan ook de invoer uit het buitenland geschiedt. De ingevoerde bl. komt voor een deel uit Italië, maar in hoofdzaak uit Frankrijk en wel voornamelijk uit Bretagne en Normandië. Men kweekt daar een bijzondere, uit Italië afkomstige soort, n.l. de z.g. B r o c o l i e. Deze is tegen koude beter bestand dan eenige andere bekende soort en kan in gemelde streken met hun zachte winters in de open lucht overwinteren. Herhaalde malen heeft men ook in ons land de teelt der brocolie beproefd, maar tot heden waren de uitkomsten dier proeven onbevredigend. Wel is waar komt het gewas onze zachtste winters door en geeft ze dan in MaartApril een mooie opbrengst, doch meestal gaat een te groot aantal planten verloren, zoodat de teelt te wisselvallig is.
Onze groentenkweekers houden zich daarom voor de vroege opbrengsten meer bezig met de teelt onder glas en gebruiken daarvoor geen brocolie, doch andere soorten, die zich snel ontwikkelen, zooals de E r f u r t e r, v r o e g e K o r t b e e n, H o l l a n d s c h e b r o e i, H a a g s c h e v r o e g e, enz. Zij zaaien deze op het einde van Sept. in den kouden bak. De planten worden later verspeend op afstanden van 8—10 c.M., zoodat er 150 stuks onder elk éénruitsraam komen te staan. In den laatsten tijd verspeent men ook veel in bloempotten van 10 c. M. wijdte en waarvan er 120 stuks onder elk raam geplaatst kunnen worden. Deze laatste manier heeft boven de eerste het voordeel, dat de planten dan met potkluit verpoot kunnen worden, dus geen wortels verliezen en direct weer aan den groei gaan. Voor de vroegste opbrengsten plant men in het begin van Januari een deel der verspeende planten in een w a r e n h u i s (een soort koude groentenkas) uit en wel in rijen op afstanden van 60 à 70 c. M. Tusschen de rijen kan men nog radijs of spinazie telen, welke artikelen vóór het planten der bloemkool behooren te worden gezaaid. De oogst der bl. begint in de warenhuizen doorgaans einde April of begin Mei. Op dezen oogst volgt dan die uit de z. g. p e e n r ij e n, waarin een ander deel der verspeende planten van af einde Nov. tot begin Jan. uitgeplant wordt.
Onder „peenrijen” verstaat men broeibakken, die van Oct. tot Jan. aangelegd en geheel met wortelen bezaaid worden. Aan den onder- en bovenkant kan men tusschen deze wortelen een rij bloemkool planten, wat weinig bezwaar oplevert, omdat de peen geoogst is, als de bl. haar groote bladeren begint te vormen. Ongeveer half Mei begint hier de opbrengst, zoodat deze oogst dien van de warenhuizen juist opvolgt. Latere opbrengsten verkrijgt men uit den open grond en wel voor planten, die eveneens in Sept. gezaaid, maar tot het voorjaar in den bak bewaard zijn (weeuwen). Op zandgrond plant men deze reeds begin Maart, op zavelgronden einde Maart uit. De oogst duurt van begin Juni tot begin Juli.
Om den grond zoo voordeelig mogelijk te gebruiken, teelt men gewoonlijk kleine groenten (kropsla, spinazie, radijs) tusschen de rijen, terwijl de bl. zelf nog door een ander gewas, b. v. stokboonen, wordt opgevolgd. De tot nu toe beschreven teeltwijzen beoefent men bijna uitsluitend in de provincie Z.-Holland, voornamelijk in het Westland. In N.-Holland, verkrijgt men de latere opbrengsten, daar men hier weinig onder glas zaait en dit dan eerst begin Febr. verricht. De hiervan afkomstige planten worden in April, zonder vooraf te zijn verspeend, op de blijvende plaats uitgeplant. De oogst heeft plaats in de maand Juli en sluit dus aan bij de laatste opbrengsten uit Z.
H. Voor volgende opbrengsten, n.l. in Augustus en September, zaaien de kweekers de bl. in Maart en April op zaaibedden, die in den open grond gelegen zijn en alleen door rietmatten of riethekken tegen den N. wind worden beschut. De planting op de blijvende plaats geschiedt dan in Juni en gewoonlijk op gronden, die reeds een oogst hebben opgeleverd (vroege aardappelen, wortelen, mei-rapen). Voor nog latere oogsten gebruikt men een bijzondere soort, die onder den naam van r e u z e n b l o e m k o o l bekend is. Ook deze is afkomstig uit Italië. De zaaitijd valt in April en Mei, de planttijd in Juni en Juli, terwijl de oogst plaats heeft van einde Sept. tot Januari.
Men onderscheidt er nog verschillende rassen onder, waarvan sommige, zooals de L o m b o k k e r (Veitch’s autumn Giant) heel wat vorst kunnen verdragen. Zelfs in den winter van 1915/16, toen het wel niet bepaald sterk gevroren heeft, maar toen men toch op verschillende plaatsen kon schaatsenrijden, zijn de „Lombokkers” grootendeels behouden gebleven. In de laatste jaren met hun zachte winters kon men deze soort dan ook geregeld in Dec. en Jan. oogsten. Daar de prijzen om dien tijd, wegens den geringen voorraad van versche groenten in het algemeen hoog zijn, is de teelt dezer late reuzenbloemkool nog al voordeelig en dan ook sterk toegenomen.
Voor de teelt van alle bloemkoolsoorten heeft men vruchtbare gronden noodig, die vooral van kali en stikstofhoudende meststoffen ruim moeten worden voorzien. Tevens gebruikt de plant, doordat ze met haar groote bladeren verbazend veel vocht verdampt, veel water. Daarom kan men op lichte grondsoorten alleen vroege bloemkool telen, aangezien deze zich ontwikkelt in de voorjaarsmaanden, dus in een tijd, waarin de verdamping nog niet heel sterk is en vrijwel alle grondsoorten met een behoorlijk waterpeil nog voldoende vocht bevatten. In den zomer ontwikkelt het gewas zich echter alleen goed op de zwaardere klei- en zavelgronden. In verband hiermede wordt de vroege bloemkool zooveel aangetroffen op de zandgronden van het Westland (Loosduinen) en de late op de klei- en zavelgronden van N. Holland (de Streek en de Langedijk). Tijdens den groei vereischt alle bloemkool eenige bijzondere zorgen. De voornaamste is het dekken van de uitgroeiende bloem, die blank van kleur en glad van oppervlakte behoort te zijn.Aan de zon blootgesteld, wordt de kleur geelachtig en de oppervlakte oneffen en pluizig. Het dekken heeft plaats door stukken blad in het hart boven de bloem te leggen en deze door nieuwe te vervangen (de kweekers noemen het verschoonen) zoodra de oude verwelkt zijn.
Het mooiste product verkrijgt men bij koel weder. Dan zijn ook de omstandigheden voor de verzending naar het buitenland het gunstigst en, tengevolge daarvan, de prijzen het hoogst. Bij groote warmte is daarentegen de groei snel, de kwaliteit gering en heeft de verzending slechts over kleine afstanden, plaats. De volle productie kan dan dikwijls niet versch geconsumeerd worden. Een deel wordt dan ingezouten in okshoofden, om later als „tafelzuur” dienst te doen. In vereeniging met augurken, uien en wortelen maken ze dan deel uit van de bekende mixed pickles, die in Engeland zooveel worden gebruikt.