Batam- of Battam-Archipel, bestaat uit eenige grootere en een zeer groot aantal, deels onbewoonde kleinere eil., is ten N. begrensd door de straat van Singapore, ten O. door straat Riouw, ten Z. door straat Dempo en een deel van straat Doerian, ten W. door straat Doerian; hij kan verdeeld worden in de volgende groepen: 1) Batam-Bolang; 2) Rempang-Galang; 3) Tjembol; 4) Soegi-Moro en 5) Salar-Doerei; deze namen duiden tevens de grootste eil. aan; terwijl de geheele oppervl. der eil. op ± 1375 K.M.2 geschat wordt, komen voor Batam ongeveer 475, voor Rempang ± 195 en voor Galang en Soegi elk ± 110 K.M.2 De eil. zijn meest heuvelachtig, maar de grond verheft zich in den regel niet boven 70 à 100 M.; echter steken enkele toppen of heuvelreeksen veel hooger uit, n.l de Boekit Ladi, ’t geb. van Tjembol en de Boekit Bolang, waar de hoogte ± 300 M. bedraagt. De grond der eil. bestaat uit graniet en gneis, waarop kleigesteenten rusten, wier bovenlagen sterk verweerd zijn; deze laag heeft in de benedenstreken de grootste dikte. Op verschillende plaatsen vindt men meer of minder groote stukjes zuiver bergkristal, z.g. inten Bolang (inten = diamant). IJzer komt overal in den bodem voor, doch niet voldoende om exploitatie raadzaam te maken; van andere metalen is in den B. niets bekend. De grond is in het algemeen vruchtbaar, ook tengevolge der weelderig groeiende bosschen, welke echter door onverstandig kappen en roofbouw voor een deel verwijderd zijn. Regen valt het geheele jaar door, het meest in het eerste deel van de „Noorder”-moesson, van Nov.-Febr.; door de veelvuldige regens en de sterke zeestroomingen in de nauwe straten is het klimaat tamelijk koel, de temperatuur wisselt ongeveer van 74° tot 87° F. De weelderige plantengroei vormt een der voorn, rijkdommen van deze eil., die een groot aantal goede houtsoorten leveren; in het bijzonder verdient de gambir vermelding. De fauna komt in het algem. overeen met die van Sumatra en Malaka, doch is minder rijk aan soorten; verscheurend gedierte komt hier niet voor. De bevolking bestaat voornamelijk uit Orang laoet (boschmenschen) en Chineezen. De Orang laoet, van Maleischen oorspr., hielden zich vroeger vooral met vischvangst op, verbleven dikwijls voortdurend in vaartuigen; zij waren ook zeer berucht als zeeroovers; ze zijn in een aantal soekoe’s of families verdeeld: de Orang darat zijn wellicht afkomstig van Trengganau op het schiereil. Malaka; zij vertoeven voornamelijk in de bosschen en houden zich slechts kort op eenzelfde plaats op, waar ze in hutten, alleen bestaande uit een afdak, beschutting tegen zon en regen zoeken. De groote toevloed van Chineezen dagteekent vooral van de vestiging van het nieuwe Singapore; zij treden hier op als landbouw-ondernemers, vooral voor de teelt van gambir, en met het doel om hout in de bosschen te laten kappen. De godsdienst der Orang darat is nog de animistische; de Orang laoet zijn tot het Mohammedanisme overgegaan, doch nemen de voorschriften van dien godsdienst zeer slecht in acht; ook zijn hun meestal nog de animistische denkbeelden bijgebleven; in het bijzonder beheerscht hen de vrees voor de antoe’s of booze geesten; ook het z.g. nikah batin, het „verborgen” huwelijk, d.w.z. het huwelijk zonder de voorschriften van het Mohamm. huwelijksrecht te volgen, komt nog veel bij hen voor. Uitgebreide beschrijving van den B. in den Ind. Gids 1882. Dl. II door J. G. Schot.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk