Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Antigonus

betekenis & definitie

Antigonus - 1) van Carystus (op Euboea), Grieksch geleerde en schrijver, 3de eeuw v. C. Van hem is, hoewel niet in den oorspronkelijken vorm, bewaard gebleven een reeks wonderbare verhalen zonder eenige waarde, o.a. opgenomen in Westermann’s Scriptores rerum mirabilium graeci (Brunswijk, 1839).

2) Doson („de belover”, spotnaam), zoon v. Demetrius van Cyréne en kleinzoon van Demetrius Poliorcetes. Hij werd voogd over Philippus, den zoon van Demetrius II, in 230 v. C. en spoedig daarop door zijn huwelijk met de weduwe van Demetrius, koning van Macedonië in 229 v. C., dat hij beleidvol regeerde. Door Aratus, hoofd van het Achaeïsch verbond, tegen Cleomenes van Sparta te hulp geroepen, versloeg hij dien in 222 bij Sellasia, waarbij Cleomenes sneuvelde en het nog nooit veroverde Sparta in de macht der Macedoniërs viel. Daar inmiddels de Illyriërs in zijn rijk waren gevallen, ijlde hij terug naar Macedonië, versloeg zijne vijanden volkomen in 221, maar stierf aan een bloedspuwing tengevolge van zijne zware inspanning in datzelfde jaar. Zijn stiefzoon en voormalig pupil, volgde hem op als Philippus V.
3) koning der Joden, van 40 tot 37 v. C. Zijn koningschap bestond in een machteloos verzet tegen de Romeinen en Herodes den Grooten, die tegelijkertijd koning van Judea werd. A. was de laatste uit het geslacht der Makkabeeërs.
4) de Eenoogige, een der beroemdste veldheeren uit de school van Alex. den Groote, aan al wiens veroveringstochten hij deelnam. Hij stamde af van de vorsten van Elymiotis en trok in het jaar 334 v. C. met Alexander naar Azië. Deze benoemde hem tot stadhouder van Phrygië (333). Eerst na den dood van Alexander deed hij zich krachtiger gelden en geraakte al aanstonds in vijandschap met den beroemden veldheer en staatsman Eumenesr voor wien hij, volgens de regeling van den rijksbestuurder Perdiccas, de hem toegezegde provinciën zou veroveren, met welke regeling hij verklaarde geen genoegen te nemen. Hij moest de vlucht nemen tot Antipater. Toen deze na den dood van Perdiccas rijksbestuurder werd, ontving A. niet alleen Phrygië terug, maar ook het opperbevel tegen Eumenes, die de rechten van Alexanders familie verdedigde. A. was in den strijd tegen dezen gelukkig en sloot hem in de bergvesting Nora in Cappadocië op. Na de veldheeren, die voor Eumenes partij trokken, overwonnen te hebben (320) en na den dood van Antipater (319), sloten Antigonus, Ptolemaeus en Cassander, waarbij zich later nog Seleucus voegde, tegen Polysperchon, die de plaats van Antipater had ingenomen, een verbond en knoopten tevens met Eumenes onderhandelingen aan, die hiervan gebruik maakte om uit Nora af te trekken, in Cappadocië een leger te verzamelen en Phoenicië te veroveren.

Met de veldheeren der oostelijke provinciën verbonden, viel Eumenes A. aan (316), doch werd, door een gedeelte zijner troepen verraden, aan hem uitgeleverd en ter dood gebracht. A. was nu meester van geheel Voor-Azië, en verkreeg nog daarenboven Syrië, nadat Seleucus, toe hiertoe in het bezit daarvan, uit vrees voor de lagen van A., naar Egypte gevlucht was. Nu gaf de toenemende macht van Antigonus aanleiding tot een verbond van verscheiden veldheeren tegen hem, 315. Na een langen strijd van 315-311 werden aan A. zijne veroveringen in Voor-Azië bij den vrede verzekerd; deze was echter van korten duur, want reeds in 310 deed Ptolemaeus van Egypte een inval in Voor-Azië en veroverde Phoenicië en veel kuststeden, terwijl A. van zijne zijde een leger naar Griekenland zond, onder zijn zoon Demertius Poliorcetes (de belegeraar), den koningstitel aannam en in Egypte drong, doch na groote verliezen, tengevolge van de voortreffelijke verdediging van Ptolemaeus, naar Syrië moest terugtrekken, 306. Daar het eiland Rhodus zich met Ptolemaeus verbonden had, ontving Demetrius in 304 van zijn vader bevel om het eiland te onderwerpen, doch hij kon hier niets uitrichten. Van daar ging hij weder naar Griekenland en sloeg Cassander, die zich tot Lysimachus van Thracië, Ptolemaeus en Seleucus om hulp wendde, 302. Deze overwonnen met vereenigde macht A. in den bloedigen slag bij Ipsus in Phrygië in 301, waarin de 80-jarige veldheer zijn leven verloor. A., bijgenaamd de Cycloop, omdat hij al vroeg een oog had verloren, had een heerschzuchtig maar standvastig karakter; hij was een uitstekend veldheer, en de eerste, die door het aannemen van den koningstitel onder Alexanders veldheeren de gedachte opwekte, om, daar Alexanders nakomelingen een speelbal der partijen waren, nieuwe koningshuizen te stichten.

5) Gonatas, koning van Macedonië, zoon van Demetrius Poliorcētes bij diens echtgenoote Phila en kleinzoon des vorigen. Hij nam deel aan de oorlogen zijns vaders en wist zich in de Peloponnesische steden te handhaven, toen gene in 287 uit Macedonië werd verdreven. Hij zocht tevergeefs de vrijheid van zijn vader te bewerken, toen deze door Seleucus van Syrië werd gevangen gehouden. Na diens dood in 283 v. C. werd hij koning van Macedonië, werd door Seleucus van den troon beroofd, moest dien na diens dood overlaten aan Ptolemaeus Keraunos, maar besteeg hem in 276 opnieuw. Hij overwon de in zijn rijk gevallene Galliërs, maar leed de nederlaag tegen Pyrrhus, koning van Epirus, in 273 en werd uit zijn land verdreven. Hij heroverde het, toen Pyrrhus naar den Peloponnesus was afgetrokken. Na diens dood verloor hij nog eens zijn rijk aan Alexander, den zoon van Pyrrhus, dien hij echter spoedig overwon en zelfs bracht hij Epirus onder zijne macht. Hij stierf in 240 op 80-jarigen leeftijd en werd door zijn zoon opgevolgd.

< >