Ansjovis - Engraulis encrasicholus, vischje behoorende tot de familie der Haringachtigen (Clupeidae), voornamelijk gekenmerkt door zijn slanken lichaamsvorm, zijn ver voor den spitsen onderkaak uitstekenden snuit en het gemis van scherpe schubben aan den buik. De laatste is evenals de zijden fraai zilverkleurig, terwijl de rug groenachtig is. Zeer algemeen in de Middellandsche Zee en aan de Atlantische kusten van Zuid-Europa; in de zuidelijke Noordzee in sommige jaren uiterst talrijk, in andere jaren schaarscher. Trekt in het voorjaar onze zeegaten binnen om zich voort te planten, hetgeen voornamelijk in de maanden Juni en Juli geschiedt.
De pelagische eieren, zeer kennelijk aan hun langwerpige gedaante, worden gelegd in water van intermediair zoutgehalte (c.a. 15—25 pro mille), zijn zeer euryhalien en ontwikkelen zich onder normale omstandigheden in drie dagen. De larven verspreiden zich, naarmate zij grooter worden, in het ondieper, warmer water, waar zij ook rijkelijk voedsel vinden. Zij groeien snel en kunnen in de Zuiderzee bijv. na verloop van 6 maanden een lengte van 10 tot 12 c.M. bereiken. In het najaar zoeken de jonge ansjovissen de Noordzee op en komen gemeenlijk reeds in het volgende seizoen, dus na verloop van één jaar, als geslachtsrijpe visschen terug. Zij zijn dan ongeveer 15 c.M. lang; oudere visschen kunnen een lengte van 20 c.M. en meer bereiken. Het voedsel van de ansjovis bestaat voornamelijk uit pelagische kreeftdiertjes. Behalve in de Zuiderzee verschijnt de ansjovis ook ieder jaar in de Schelde-monden en is ook in den Dollart waargenomen. In jaren, waarin zij talrijk is, vormt de ansjovis een der voornaamste produkten onzer kustvisscherij („het goud van de Zuiderzee”).
Reeds eind April, begin Mei worden de eerste bij den Helder met nauwmazige zegens gevangen; later en voornamelijk dieper in de Zuiderzee met staande netten; nog later in de eigenlijke kom der Zuiderzee met kuilen. De gevangen ansjovis wordt aan den wal gebracht, van kop en ingewanden ontdaan („gekopt”) en ingezouten in tonnetjes van c.a. 30 K.G. („ankers”). In Zeeland wordt ansjovis veelal in weeren gevangen en gezouten in tonnen van c.a. 175 K.G. In goede jaren bedraagt de vangst van 60.000 tot 100.000 ankers; zij wisselen af met slechte jaren van eenige honderden ankers; Dr. Redeke heeft aangetoond, dat deze wisselende uitkomsten der ansjovisvangst voor het grootste deel afhankelijk zijn van de temperatuur van het Zuiderzeewater in den voorafgaanden zomer. De buitengewone wisselvalligheid der vangsten, gepaard aan de duurzaamheid van het in zout geconserveerde produkt, heeft de ansjovis tot een handelsartikel gemaakt, waarin zwaar te speculeeren valt.
Ansjovis is een delicatesse, die vooral naar Duitschland wordt uitgevoerd. Mits goed onderhouden is de Nederlandsche ansjovis in tegenstelling met de vreemde een zeer duurzaam product: Nederlandsche ansjovis, die zes jaar en ouder is wordt nog geregeld verhandeld. De qualiteit verschilt evenals bij wijn met den jaargang; „belegen” ansjovis wordt voor smakelijker gehouden dan „groene”, die slechts enkele maanden in het zout heeft gelegen. Minimum maat: geen. Gesloten tijd: ter bescherming van de jonge ansjovis zijn sommige gedeelten van de Zuiderzee (Hoornsche Hop, bij Pampus) gedurende de zomermaanden voor de kuilvisscherij gesloten.