Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Altaar

betekenis & definitie

Altaar - In den breedsten zin genomen, is elke offerplaats een a, hetzij als verhevenheid boven den grond (voor de hemelgoden), hetzij als greppel in de aarde (voor de onderaardsche goden). In de Semit. talen is de alg. naam voor a. van den zelfden woordstam als het werkw.: slachten. Het Semiet, a. is dus allereerst een slachtplaats. Het Lat. „altare”, waaraan ons woord „altaar” ontleend is, is van Indogermaanschen oorsprong, en wijst waarschijnlijk op „verbranden” v.h. offer.

Over den oorsprong v. h. a. is nog veel meeningverschil. De twee voornaamste opvattingen zijn: 1) het a. is oorspronkelijk de zetel v. d. godheid, en 2) ’t is de tafel v. d. godheid. In meer ontwikkelde religies is ’t a. altijd de tafel v. d. godheid. Het a. kan zijn van allerlei materiaal: aarde, hout, steen, metaal, en van allerlei vorm: rond, vierkant, hoog en smal, of breed en laag, en kan op allerlei plaatsen staan: in tempels, onder heilige boomen, op bergtoppen, op kruiswegen, straten, pleinen, in particuliere huizen en publieke gebouwen; ’t a. kan enkelvoudig of gecompliceerd zijn; zéér gecompliceerd b.v. in Indië (vedi); ’t kan gewijd zijn aan een god of een heros of een heilige. Overal, waar een eenigszins ontwikkelde religie is, is kultus en waar kultus is, is een altaar.

Natuurlijk wordt het altaar zelf als heilige plaats opgevat, waar de goddelijke krachten zich concentreeren. Zoo wordt het altaar tot Asyl. Waar het magische element het religieuze overheerscht, als in het Brahmaansche Indië, wordt het a. tot ’t inbegrip van alle kosmische krachten: het middelpunt der aarde. Zie ook KERKMEUBELEN en KERKVERSIERING.