1. wezenlijk, werkelijk: zo — (als) ik leef; het is te mooi om — te zijn; de ware betekenis van een uitdrukking; (zelfst.) het ware weet ik er niet van, hoe het eigenlijk zit; het is toch niet —?; uitdrukking van grote verbazing of ontsteltenis over een mededeling; zo — als tweemaal twee vier is; iets voor — vertellen; wat — is, is —: hij is goed voor zijn moeder, dat moet men toegeven; niet —?, vraag die de bevestiging door een ander uitlokt; dat is — ook, laat ik dat niet vergeten; op ware grootte, zo groot als het in werkelijkheid is; dat is — gebeurd; een — vriend; dat is je ware, (al naar het verband) het echte, behoorlijke, juiste;
2. iets — maken, werkelijk doen wat men gezegd heeft, of het bewijzen.