(stoten),
I. m.,
1. schokkende duw; korte, krachtige duw; (fig.) de tot iets geven, het op gang brengen, er de eerste oorzaak van zijn;
2. ongeluk; klap: hij zal die — wel niet te boven komen;
3. uitschietende of treffende beweging: een rechte bij het boksen; (fig.) dat gaf hem de laatste —, dat was zijn ondergang;
4. schokkende onderbreking van de gelijkmatige gang van een beweging;
5. kortdurend geluid: twee korte stoten op de stoomfluit;
6. (gemeenz.) hoop, menigte: een — volk;
II. (gemeenz.) aantrekkelijke vrouw.