Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

stem

betekenis & definitie

v./m. (-men),

1. geluid dat het gevolg is van het trillen der stembanden (e) ; ook het vermogen om met die organen geluid voort te brengen: mijn — is weg (b.v. bij zware verkoudheid);
2. wijze van spreken: iemand aan zijn — herkennen; een — als een klok, die zeer ver klinkt; met betrekking tot het gebruik dat men op zeker ogenblik van zijn spreekorganen maakt: zijn — verheffen, laten dalen, harder, zachter spreken; er gaan stemmen op, men hoort in het openbaar zeggen; (fig.) de van het geweten, van het hart, wat deze naar hun aard te kennen geven; bij het zingen: hij heeft geen —, hij kan niet zingen; zij is haar — kwijt, zij kan niet meer zingen;
3. zangpartij van een partitie of partituur; de eerste, tweede, derde — zingen;
4. register van een orgel: een — van acht voet;
5. meningsuiting die men geeft bij een stemming of verkiezing: de meeste stemmen gelden, de mening van de meerderheid beslist; de stemmen staakten, er waren evenveel personen die voor als die tegen stemden; — hebben, bevoegd zijn mee te beslissen: een in het kapittel hebben, (fig.) ook iets te zeggen hebben;
6. goedkeuring, inwilliging, toestemming: zijn tot, aan iets geven;
7. (taalk.) het trillen van de stembanden bij het uitspreken van bepaalde spraakklanken: d, z, b worden met — uitgesproken.

(e) De voortbrenging van het stemgeluid is in de eerste plaats het gevolg van het trillen van de stembanden (→spraakorgaan), waardoor de luchtstroom van de longen naar de keelholte stootsgewijs onderbroken en weer doorgelaten wordt. De ademspieren zorgen voor de ‘wind’; de wisselende kracht van aanblazen bepaalt de sterkte (amplitude) van de trilling (annex de sterkte van het voortgebrachte geluid). De frequentie van de luchtstroompulsaties (annex de toonhoogte van het voortgebrachte geluid) hangt af van de stembandspanning, die door kleine spiertjes geregeld wordt. De holten waardoorheen de geluidsgolven moeten gaan alvorens via de mond naar buiten te treden (strottehoofd, keelholte, mondholte, neusholte) oefenen een filterende werking uit (→formant, →fonetiek). Ook de borstholte en zelfs de neusbijholten spelen hierbij een zekere rol. De filterende werking van deze holten wordt bepaald door hun resonanties; deze berusten op eigenschappen als grootte en vorm, alsmede de aard van de wandbekleding.

Bekend is de stemverandering bij dichtknijpen van de neus. Bovenbeschreven wijze van klankvoortbrenging heeft vooral betrekking op klinkers; stemloze medeklinkers ontstaan op andere wijze, b.v. de s-klank als sisgeluid tussen tongpunt en tanden. Fluisteren is spreken zonder de stembanden te gebruiken; bij neuriën wordt geluid afgegeven hoewel de mond gesloten blijft. Heesheid of schorheid berust op het slecht functioneren van de stembanden, b.v. door ontsteking van het slijmvlies van het strottehoofd, m.n. het deel dat de stembanden bedekt.

De stembanden kunnen op tweeërlei wijzen trillen, nl. als één geheel (het borstregister), of verdeeld in twee delen, gescheiden door een knopenlijn (de kopstem of het falsetregistef).

De lage mannenstem (bas) hangt samen met: een groot strottehoofd, lange stembanden, brede keelholte en een lage gewone stand van het strottehoofd. De overeenkomstige situatie bij de vrouw verleent haar stem het alt-timbre. Zijn de stembanden kort, en is het strottehoofd klein en hoog aan de hals geplaatst, dan heeft men te maken met resp. bij de man een tenoren bij de vrouw een sopraan stem. Tussenvormen (middelhoge stem) heten bariton resp. mezzosopraan.

De kinderstem ondergaat omstreeks de puberteit een opmerkelijke verandering (verlaging): de stemwisseling of mutatie vindt tussen het 14e en het 18e jaar plaats. Blijft bij een man de stemwisseling achterwege, dan houdt hij een hoge stem (b.v. castraat). Een hoge stem kan ook het gevolg zijn van uitsluitend gebruik van het falsetregister (b.v. countertenor).

Ook tijdens de inademing is geluidsvorming wel mogelijk, b.v. het miauwen van een kat. Een in de stembanden zelf opgenomen, van voren naar achteren lopende, symmetrische spier is uitsluitend aan de mens eigen.