Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-06-2020

onfeilbaarheid

betekenis & definitie

v., in de Rooms-Katholieke Kerk het niet kunnen dwalen in uitspraken over geloof en zeden.

(e) Op grond van Joh.16,13 leert de Rooms-Katholieke Kerk dat zij door de Heilige Geest op de juiste weg gevoerd wordt en dat haar geloofsinzichten waar en zeker zijn (waarbij de historische bepaaldheid van uitdrukkingsvorm, vooronderstellingen, vraagstelling enz. mee verdisconteerd moet worden). De onfeilbaarheid in deze zin is door de scholastieke theologie steeds allereerst aan de kerk als geheel toegeschreven. Zij komt ook toe aan de dragers van het leergezag, nl. het bisschoppencollege met de paus, of de paus, in een afzonderlijke uitspraak. Op het Eerste →Vaticaans Concilie (1869—70) werd de onfeilbaarheid van de kerk aan de paus toegekend, voor het geval dat hij in zaken van geloof en zeden een bindende uitspraak doet ‘vanaf zijn leerstoel’ (ex cathedra). Tegen de laatste toekenning als dogma, door het Concilie, bestond binnen de Rooms-Katholieke Kerk weerstand; zij was aanleiding tot het ontstaan van de →oud-katholieke kerken. Naar buiten accentueerde het dogma de verschillen met de niet-roomskatholieke, m.n. de protestantse kerken. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962—65) kende in zijn constitutie over de kerk de onfeilbaarheid weer rechtstreeks toe aan ‘het geheel van de gelovigen die de zalving van de Heilige Geest ontvangen’. De actuele rooms-katholieke theologie vraagt vooral naar de betekenis van de onfeilbaarheid in uitspraken omtrent het zedelijk handelen en naar de onderlinge samenhang, aanvulling en ‘rangorde’ van deze uitspraken. LITT. G.Thils, L’infaillibilité pontificale (1968); A. M.Farrer e.a., Infallibility in the Church (1968); H. Küng, Onfeilbaar? (1970), G.Baum e.a., The infallibility debate (1971); A.Houtepen, Onfeilbaarheid en hermeneutiek (diss. 1973); H.Küng, Fehlbar? (1973); H.J.Pottmeyer, Unfehlbarkeit und Souveränität (1975).