(het accent wisselt), bn. en bw. (-er, -st),
1. niet binnen grenzen besloten, onbegrensd, onmetelijk: het on’beperkt heelal;
2. onbelemmerd, vrij: een on'beperkte stroom: een on'beperkt uitzicht;
(fig.) onbegrensd, onbepaald, buitengewoon: een on'beperkte vrijheid genieten; on'beperkte volmacht; de onbeperkte duikbootoorlog, waarbij ieder schip van de tegenpartij, ook onbewapende koopvaarders, wordt aangevallen; on'beperkt vertrouwen.