Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

omlopen

betekenis & definitie

(liep om, heeft en is omgelopen),

1. om iets heen lopen;
2. zich in een rondgaande loop binnen een bepaalde ruimte bewegen: het bloed loopt om door de aderen;
3. om iets heen gaan, zich langs de omtrek van iets uitstrekken;
4. van hand tot hand gaan;
5. de gehele kring om een middelpunt doorlopen, omwentelen: de uurwijzer loopt eens in de twaalf uur om; (oneig.) het hoofd loopt mij om, het hoofd schijnt mij als in een kring rond te draaien, van vermoeienis of overgrote drukte;
6. (van een tijdruimte) omgaan, verstrijken, voorbijgaan;
7. heren derwaarts lopen, rondlopen: ik heb voor vandaag genoeg gewerkt, ik ga een eindje —; een straatje —;
8. zich verspreiden (van geruchten enz.): er lopen lelijke praatjes van haar om;
9. circuleren: heeft de lijst al bij de leden omgelopen ?;
10. langs een omweg lopen;
11. zich om een middelpunt in een andere richting draaien of wenden: de wind liep vannacht om, veranderde van richting;
12. bewerking van kaas na het persen en voor het pekelen, waarbij de kaas omgekeerd in het kaasvat wordt gelegd, opdat de scherpe volgerrand (bovenkant) van de kaas wegtrekt.

< >