Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

obligatie

betekenis & definitie

[Fr.], v. (—s), verplichting; schuldbekentenis, m.n. schuldbrief van een lening van een staat, provincie, gemeente enz. of van een vennootschap, vereniging of stichting, tegen een vaste rente, soms volgens loting af te lossen.

(e) Het kenmerk bij een obligatielening is dat de lening wordt gesplitst in een aantal obligaties van gelijke ronde sommen, in Nederland meestal f1000, in België BF 1000, BF 5000 of 10000. Het voordeel is dat een groot aantal kleine beleggers voor de lening kan worden geïnteresseerd en de emittent zodoende niet afhankelijk is van enkele grote geldgevers. Door de verhandelbaarheid heeft de obligatiehouder het voordeel dat hij niet gedwongen is de aflossing van de lening af te wachten, wanneer hij het uitgeleende bedrag voor andere doeleinden nodig heeft. De obligatiehouder is steeds schuldeiser; hij heeft dus een recht dat bij vennootschappen voorrang heeft boven dat van aandeelhouders. Voordat tot emissie wordt overgegaan en de inschrijving op de lening wordt opengesteld, worden in een prospectus de leningvoorwaarden bekend gemaakt, zoals: het bedrag van de lening, de coupures, de rentevoet, de coupon-vervaldagen, het plan van aflossing, de bij uitloting toe te passen technieken, en eventueel de koers van uitgifte. Elk obligatiebewijs bestaat in beginsel uit twee delen:

de mantel, d.i. de schuldbekentenis, en het couponblad. De mantel bevat gegevens omtrent de debiteur, de nominale waarde en andere gegevens omtrent de lening (voorwaarden, plan van aflossing enz.). Het couponblad wordt gevormd door de gezamenlijke coupons, rentebewijzen. Op geregelde tijden betaalt de geldnemer rente, in de regel eenmaal per jaar of per halfjaar. De uitbetaling aan rechthebbenden wordt gemakkelijk gemaakt door de rente te betalen tegen inwisseling van coupons, op de vooraf vastgestelde en op de coupons vermelde data. Aan het couponblad bevindt zich in de regel ook nog een talon, d.i. een bewijs waartegen men, als alle coupons zijn ingewisseld, een nieuw couponblad kan krijgen; bij kortlopende leningen zal het couponblad voldoende ruimte bieden voor alle coupons.

Meestal luiden de obligaties aan toonder; obligaties die op naam zijn gesteld, kunnen slechts worden verkocht na goedkeuring van de uitgevende instelling, terwijl de namen van de houders zijn ingeschreven in een register. Er bestaan vele soorten obligaties. Door staten kunnen onaflosbare obligatieleningen (eeuwigdurende of perpetuele leningen) worden uitgegeven. Het delgen of amortiseren van een obligatielening kan geschieden door:

aflossing na een bepaald aantal jaren ineens (b.v. uit een geleidelijk gevormd sinking fund, d.i. een belegd reservefonds tot aflossing van de desbetreffende obligatielening), door geleidelijke aflossing via terugbetaling van een bepaald bedrag per jaar (welke obligaties worden terugbetaald, wordt vastgesteld door uitloting) of volgens het annuïteitensysteem, door inkoop ter beurze of door inkoop bij inschrijving. Soms is vervroegde aflossing toegestaan, b.v. tegen een koers boven 100 % (d.w.z. met een uitlotingspremie). Omwisseling van een obligatielening in een andere met een meestal lagere rente heet conversie.

Er bestaan ook een aantal rentevarianten. Meestal dragen de obligaties een vaste rente, maar ook kent men:

inkomstenobligaties (alleen rente verschuldigd indien volgens de bepalingen voldoende is verdiend), winstdelende obligaties (geven recht op een deel van de overwinst), obligaties met een variabele rente (b.v. gekoppeld aan het discontoof prolongatie-tarief, aan het rendement van andere obligaties enz.), premie-obligaties (→premielening), obligaties met uitgestelde rente (→rentespaarbrieven e.d., waarbij de opgelopen rente bij aflossing wordt uitgekeerd). Een bijzondere plaats nemen de →converteerbare obligaties in (die in aandelen geconverteerd kunnen worden).

De laatste jaren komt ook de achtergestelde lening als financieringsinstrument naar voren bij de beperkte mogelijkheden voor zelffinanciering en het aantrekken van aandelenvermogen. Dit zijn leningen waarop een onderneming in geval van faillissement, surséance van betaling en/of liquidatie haar verplichtingen niet behoeft na te komen of zelfs niet mag honoreren zolang niet alle andere crediteuren zijn voldaan. Deze achterstelling betekent voor de gewone crediteuren een versterking van de financiële structuur, maar deze leningen zijn toch in beginsel niet op één lijn met eigen vermogen te stellen. In Nederland werden achtergestelde leningen o.a. door banken en ondernemingen uitgegeven. Tenslotte laten zich bijzondere soorten obligaties onderscheiden: obligaties met garantie, waarbij rente en/of aflossing gegarandeerd wordt door een derde (b.v. de staat); obligaties met een negatieve hypotheekclausule (d.w.z. in de leningvoorwaarden wordt overeengekomen dat de obligatiedebiteur, zolang obligaties in omloop zijn, de onroerende goederen niet met hypotheek mag bezwaren), de hypothecaire obligaties (een hypothecair verband op de vaste goederen van de debiteur als zekerheid). Een bijzonder nadeel in het algemeen van obligaties is het feit dat houders door de vaste nominale waarde in ernstige mate te lijden hebben van voortgaande geldontwaarding. Om hen hiervoor te vrijwaren heeft men wel: zilverobligaties (uitsluitend in zilver betaald), goudobligaties (obligaties met goudclausule, d.w.z. luidend op een bepaalde hoeveelheid goud), obligaties met valuta-clausule of index-obligaties (met koppeling met rente en/of aflossing b.v. aan de index van de kosten van levensonderhoud; →indexatie) uitgegeven. Ook kent men obligaties luidende in Europese Rekeneenheden (ERE) Obligaties uitgegeven door een hypotheekbank noemt men →pandbrieven; obligaties uitgegeven door scheepshypotheekbanken (scheepsverbandmaatschappijen), scheepsverbandbrieven. In de Angelsaksische landen wordt de benaming bonds of debentures gebruikt. Obligaties uitgegeven door de staat met betrekkelijk korte looptijd worden aangeduid met de term schatkistpapier. [drs J.G.Morreau] LITT. J.van der Woud, Effecten (1966); S.Brouwer, Beurs en effectenhandel (6e dr. 1969); F.R. Vanes en A.Verheirstraten, De gelden kapitaalmarkt II (1973); D.M.Darst, The complete bond book (1975); M.P.Gans, P.C.Maas en T.M.Scholten, Vermogensstructuur en financieringsproblemen van Ned. ondernemingen (1976); H.C.Wytzes, Ondernemingsfinanciering (3e dr. 1977).