(kortwiekte, heeft gekortwiekt), (overg.)
1. (eig.) van een vogel: aan een van de vleugels de grote en kleine slagpennen wegknippen, om hem het wegvliegen te beletten;
2. (fig.) iemand —, zijn macht, vrijheid van handelen beknotten, inperken; (scherts.) iemand of zijn haar het haar knippen.