v./m. (en),
1. (plat) achterste, gat; de — tegen de krib gooien, een koppige, weerspannige houding aannemen; zijn ergens indraaien, zich erin wer ken; (aan) mijn —!, er komt niets van in; iemand in zijn — kruipen, hem naar de mond praten;
2. kop of —, kruis of munt;
3. achtersteven van een schip.