Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

koningschap

betekenis & definitie

o., 1. waardigheid, staat van koning (ook fig.); 2. regeringsvorm waarbij aan het hoofd van de staat een koning of een koningin is geplaatst (e): het constitutionele —.

(e) OUDHEID. De koninklijke waardigheid was in de meeste rijken in de oudheid van religieuze aard. Zo had de koning b.v. bij de oude Babyloniërs, Spartanen, Kretenzers, Romeinen en Germanen een religieuze positie en verrichtte religieuze functies. De officiële offercultus werd óf door hem zelf óf in zijn naam verricht. De koning was verant woordelijk voor het welzijn van zijn rijk (vrucht baarheid van mens, plant en dier, regenval, oorlog en vrede). Hij was met vele taboes omgeven (on zichtbaarheid, onaanraakbaarheid; hij mocht de aarde niet aanraken en bepaalde spijzen niet eten). Zijn rijk gold soms als hét rijk (centrum van de wereld), dat als microkosmos de macrokosmos weerspiegelde.

De koning is een tussenfiguur: nu eens vertegenwoordigt hij de goden bij de mensen, dan weer de mensen bij de goden. Het klassieke land van de koningcultus is Egypte. Reeds in de oudste tijden werd de koning geïdentificeerd met de zonnegod Horus; zijn troonsbestijging heet ‘op gang’, als van de zon. Sedert de vijfde dynastie (2500 v.C.) gold de koning als lichamelijke zoon van de zonnegod Re en een aardse moeder. In Babylonië hebben slechts betrekkelijk weinig koningen aan spraak gemaakt op goddelijke eer, het eerst →Sar gon I de Grote. Deze noemde zich rechtstreeks ‘god’ en leidde zijn oorsprong eveneens af van een goddelijke vader en een menselijke moeder; de late re Assyrische koningen tekenden hun positie en be tekenis graag met de trekken van deze oude god koning.

De troonsbestijging van een goddelijke ko rting werd gaarne aangeduid als het begin van een nieuwe era, waarbij de koning optrad als de ‘hei land’, die zijn land heil brengt. Al deze voorstellin gen kwamen tot nieuw leven toen Alexander de Grote Egypte veroverde (332 v.C.). Hij liet het zich welgevallen, dat men hem ‘god’ noemde en als zodanig eerde (→proskynese). Alexanders opvol gers, vooral de Ptolemeeën in Egypte, gingen hierin nog verder en mettertijd breidde de vergoddelijking van de keizer zich ook uit over het Romeinse Rijk. In 27 v.C. kreeg Octavianus de religieuze titel Augustus, trok alle belangrijke priesterambten aan zich en werd in 12 v.C. zelfs pontifex maximus. Men begon feesten te zijner ere te vieren; zijn naam werd in de officiële gebeden genoemd, en de legende be gon zijn geboorte met mythologische trekken uit te beelden.

De keizercultus werd een van de voor naamste vormen van publieke eredienst. Vooral in de provincie kreeg de keizercultus, verbonden met de cultus van de godin Roma, grote betekenis. WEST-EUROPA. Sommige Germaanse stammen hadden als leider een koning, die door de stam vergadering gekozen werd uit de leden van een be paald geslacht, waarvan men geloofde, dat het van goddelijke oorsprong was en daardoor over bij zondere krachten beschikte. De koning was echter geenszins onbeperkt heerser. Hij had weliswaar de leiding van de stam vergadering, maar deze laatste nam de belangrijke beslissingen. Verder trad de ko ning op als aanvoerder in de oorlog. Hoewel in het Frankische Rijk en later in het Duitse Rijk de keuze, althans formeel, bleef bestaan, nam praktisch het troonerfrecht een steeds grotere plaats in en werd dit in andere landen in het algemeen de enige wijze van overgang van de kroon. Sinds de Frankische pe riode werd het koninklijk gezag beschouwd als een macht die de koning bij de gratie Gods toekwam, en tevens als een complex rechten die tot het vermo gen van de koning behoorde en waarover deze dus kon beschikken als over andere vermogensbestand delen, b.v. door ze in leen uit te geven.

De koninklijke macht kon zich in absolutistische richting ontwikkelen, zoals dat in Frankrijk in de 17e eeuw het geval is geweest, maar nooit heeft het koningschap in WestEuropa de vorm aangenomen van een oosters despotisme. Steeds heeft zich in meer of mindere mate de constitutionele samenwer king tussen koning en vertegenwoordigers der onderdanen weten te handhaven die men reeds in de Oudgermaanse tijd aantreft. LITT: Oudheid: H.Jacobsohn, Die dogmat. Stel lung des Königs in der Theologie der alten Ägypter (1939); R.Labat, Le caractère religieux de la royau té assyrobabylonienne (1939); H.Frankfort, King ship and the gods (1948); D.Loenen, Basileia (1950); J.de Fraine, L’aspect religieux de la royauté israélite (1954); G.Widengren, Sakrales Königtum im alten Test, und im Judentum (1955); L.Cerfaux en J.Tondriau, Le culte des souverains dans la ci vilisation grécoromaine (1957); WestEuropa: H. von Sybel, Entstehung des deutschen Königstum (1881); P.Schramm, Der König von Frankreich (2 dln. 1939); J.Calmette, Les rois de France (1943); P.Schramm, Gesch. des engl. Königtums (1960); Das Königstum (in: Vortr. und Forsch, in, 1963); J.A.Dabbs, Dei gratia in royal titles (1971).

In Nederland dateert het huidige koningschap van 1813. De belangrijkste bepalingen omtrent het koningschap staan in de Grondwet. De troonopvol ging is erfelijk in het huis OranjeNassau. Ko ningin) en prins(es) behoeven voor een huwelijk overleg met de StatenGeneraal of bij de wet ver leende toestemming. Elk ander huwelijk sluit erfop volging uit en leidt bij een koning(in) of prins(es), die een zodanig huwelijk aangaat, tot afstand van de troon, resp. van het successierecht. De ko ningin) is op zijn (haar) 18e jaar meerderjarig.

Bij minderjarigheid wordt het koninklijk gezag waarge nomen door een regent, wat bij een wet geregeld dient te worden. Wanneer geen bevoegde opvolger aanwezig is bij het overlijden van de koning(in), die nen de StatenGeneraal binnen vier maanden een opvolger te benoemen. Wanneer het vooruitzicht bestaat dat geen bevoegde troonopvolger aanwezig zal zijn, kan deze benoemd worden bij een wet waarvan het ontwerp door de koning wordt voorge dragen. De kroonprins(es) voert de titel prins(es) van Oranje. De persoon van de koning(in) is on schendbaar, omdat hij (zij) in de constitutionele monarchie zijn (haar) taak niet als persoon, maar als regeringsorgaan uitvoert. De positie van het Ned. koningschap is voornamelijk geregeld in de artt. 10—24 en 53—82 GW. Zo spoedig mogelijk nadat de koning(in) de regering heeft aanvaard vindt de inhuldiging plaats, waarbij de koning(in) de eed op de Grondwet aflegt (art. 53).

In België dateert het huidige koningschap van 1831. De koninklijke erfopvolging vindt volgens eerst geboorterecht uitsluitend in de mannelijke linie plaats. De prins die zonder toestemming van de ko ning of de eventuele regent huwt verliest zijn succes sierecht, dat echter door de koning of regent, mits met instemming der twee wetgevende Kamers, hersteld kan worden. Bij gebreke van mannelijke nakomelingschap van Leopold i van SaksenCo burg, kan de koning met toestemming der Kamers zijn opvolger benoemen. Is geen opvolger be noemd, dan voorzien de Kamers eerst in het regent schap en dan (binnen twee maanden) in de definitie ve bezetting van de troon. Tussen het overlij den van de koning en de eedaflegging van zijn troonopvolger wordt het koninklijk gezag door de ministerraad waargenomen uit naam van het Belg. volk.

Indien de troonopvolger na overlijden van de koning nog minderjarig (d.i. jonger dan 18 jaar) is, voorziende verenigde Kamers in regentschap en voogdij. Dit gebeurt ook als de koning bij leven in de onmoge lijkheid verkeert te regeren. De successie wordt voornamelijk geregeld in de artt. 61 en 7985 GW. Buiten zijn deelneming aan de wetgevende macht, is de koning het hoofd der uitvoerende macht. Zijn persoon is echter onschendbaar; zijn ministers, die hij benoemt en ontslaat, zijn verantwoordelijk.