Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

knol

betekenis & definitie

m. (len),

1. een gezwollen deel van een sten gel of wortel van een plant, dat reservevoedsel bevat (e);
2. een deels uit vlezige wortel en deels uit stengel bestaande knol, die voorkomt bij een variëteit van het raapzaad (Brassica rapa), ook raap geheten; de ze knol dient als voedselopslagplaats; wij hebben vanmiddag knollen gegeten; (spr.) iemand knollen (gele stoppenknollen) voor citroenen verkopen, hem iets wijsmaken; hem beetnemen;
4. iets dat in de vorm lijkt op een knol; scherts, naam voor een groot, dik of slechtlopend horloge; bol, bal; bolvor mig uitsteeksel;
5. oud, slecht paard: een magere, afgejakkerde —; voor een paard in het algemeen.

(e) De term knol is niet nauwkeurig gedefinieerd: een knol kan deels wortel, deels stengel zijn, b.v. een raap. Een onbedekte knol is ‘naakt’, draagt hij schubben of is hij door schubben omgeven, dan is hij ‘bekleed’, in het laatste geval spreekt men ook van ‘bulbotuber’. Een verhoute knolachtige stengelvoet stelt jonge savanneplanten in staat vegeta tiebranden te overleven (‘lignotuber’). Vormen van Brassica oleracea en B. campestris staan als stop pelknol en meiknol bekend.