Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kerklied

betekenis & definitie

o. (-liederen), de eenstemmige zang van de gemeente in de christelijke eredienst.

(e) Naar de vorm is het kerklied verwant met het volkslied. De oudchristelijke →hymnen b.v. bewogen zich in hetzelfde ritme als de Romeinse soldatenliederen. In de middeleeuwen zong het kerkvolk korte aanroepingen (m.n. Kyrie eleis), die soms uitgroeiden tot een hele strofe (b.v. de kerstleis). Ook kwamen liederen in gebruik als duplicaat of als vervanging van de Latijnse gezangen. De Ned. →souterliedekens op bekende volksmelodieën, die in de tweede helft van de 15e eeuw ontstonden, waren niet bestemd voor de eredienst, maar werden in samenkomsten gezongen.

REFORMATIE. Hier kreeg het kerklied, m.n. bij de lutheranen, vrij spoedig een liturgische functie als tussenzang van de gemeente (→gemeentezang).

M.n. Calvijn legde zich, voor wat betreft de vorm van het psalmgezang (→psalmodie) volledig vast op het strofelied (→graduale). In de lutherse Reformatie werd soms de inhoud van het wereldlijk lied vervangen door een geestelijke tekst: Flora, meine Freude werd: Jesu, meine Freude. Doordat Luther slechts richtlijnen gaf, kreeg het lutherse kerklied een veelkleurigheid, die men kan herkennen in het Evangelisches Kirchengesangbuch, dat bestaat uit een ‘Stammausgabe’, gelijk voor heel Duitsland, en toevoegingen die verschillend zijn voor iedere kerkprovincie (→graduaallied). Een opmerkelijke wijziging onderging het protestantse kerklied in de 17e19e eeuw: het verloor zijn ritmische gestalte en verwerd tot een structuur die bestaat uit even lange noten, b.v. de koralen in J.S.Bachs passiemuziek en het psalmgezang op Urk, in Genemuiden enz. Hierop volgde in de 20e eeuw een reactie. Sinds 1938 b.v. zingt de Nederlandse Hervormde Kerk de psalmmelodieën weer in de oorspronkelijke ritmische gestalte. Deze reactie heeft in de lutherse kerken de koraalgebonden werken van b.v. Bach liturgisch onbruikbaar doen worden. Parallel met de →liturgische beweging heeft zich in het Ned. protestantisme een geweldige opleving van het kerklied gemanifesteerd.

De volgorde in deze ontwikkeling is uniek voor West-Europa en gaat terug op de beslissing van Calvijn: het psalter behoort het liedboek van de gemeente te zijn. Rond M.Nijhoff verzamelden zich W.Barnard (G.van der Graft), A.den Besten, W. van der Molen, J.Wit, K.Heeroma en J.W.Schulte Nordholt en E.L.Smelik. Zij hielden zich eerst bezig met de nieuwe →psalmberijming, daarna met het nieuwe kerklied. De teksten riepen vervolgens musici op: P.van Aalten, J.van Biezen, J.Boeke, J. Geraedts, T. en G.de Marez Oyens, F.Mehrtens, A.Schuurman, W.Talsma, W.Vogel. Al deze activiteiten resulteerden tenslotte in het →Liedboek voor de Kerken (1973).

Het bevat de 150 psalmen in nieuwe vertalingen met de oorspronkelijke melodieën en 491 gezangen: een keur van kerkliederen vanaf de 4e eeuw. Het wordt door nagenoeg alle protestantse kerken in Nederland gehanteerd, →geestelijk lied, →hymnologie. [F.Mehrtens] LITT. H.Hasper, Het rhythme in den zang der gemeente (1934); H.Hasper, Een reformatorisch kerkboek (1941); G.van der Leeuw en K.Bernet Kempers, Beknopte gesch. van het kerklied (1948); C.van Andel, Tussen de regels (1968); G.Zevenbergen, Kleine gesch. van het kerklied (1969). ROOMS-KATHOLIEKE KERK. Vanaf de Reformatie is het kerklied hier een enigszins eigen weg gegaan. Het gebruik van liederen in de liturgie komt nog wel voor, maar niet zonder bezwaar, vooral vanwege de bepalingen van het Concilie van Trente.

De verschillende liedboeken m.n. in Duitssprekende gebieden, geven een voorbeeld van deze situatie. De Contrareformatie stelde haar liederen tegenover die van de Reformatie, waarbij ook uit het protestants liedrepertoire werd geput, met wijziging of weglating van tekstgedeelten. Naast bekende zangboeken op naam, zoals dat van Vehe (1537), Leisentrit (1567), Ulenberg (1582), Corner (1625), hadden enkele bisdommen een eigen uitgave: Spiers (1599), Mainz (1605), Keulen (1625). In diverse bundels bleef nog een stuk middeleeuws liedgoed bewaard.

Evenals in de reformatorische kerken ontkwam het lied ook hier niet aan de invloed van het →piëtisme. Zo werd het devotionele kerklied een van de meest gebruikelijke genres tot ver in de 20e eeuw. Nadat de liturgische beweging al een zuiverende reactie teweeg had gebracht, heeft vooral sinds het Tweede Vaticaans Concilie (1962— 65) het lied in de RoomsKatholieke Kerk een herwaardering ondervonden. Een sterkere inspiratie vanuit de bijbel, een bezinning op de betekenis en functie van het lied in de liturgie, een vernieuwde belangstelling van de kant van dichters en componisten gingen hiermee gepaard. Wel kwam men tot de bevinding dat een liturgie, wat betreft de zang, niet enkel op liederen gebaseerd kan zijn (→kerkmuziek). LITT. W.Bäumker, Das kath. deutsche Kirchenlied (4 dln. 1886—1911); B.Huijbers, Door podium en zaal tegelijk (1963); I.de Sutter, De dienst van het lied (1974).

< >