Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

helft

betekenis & definitie

v./m. (-en), elk van de beide gelijke delen waarin men iets verdeeld heeft of zich verdeeld denkt: de — van tien is vijf; geef mij de van die appel; op de -, halverwege: wij zijn nu op de —; voor de — van de prijs, voor de halve prijs; bij mij krijgt u de — meer voor hetzelfde geld, nog half zoveel; (niet letterlijk) een groot deel: de van wat hij zegt is niet waar; de van de tijd komt hij te laat, zeer dikwijls; (fig.) mijn betere -, mijn wederhelft, mijn echtgenote; (zegsw.) het scheelt zoveel als tweemaal de —, het lijkt naar niets; de andere — is ook zo, de rest is eveneens, schei dus maar uit met vertellen; minder juist ook van ongelijke delen: hij kiest altijd de grootste —; het boek is voor de grootste — klaar, voor het grootste gedeelte.

< >