Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kerkleraar

betekenis & definitie

m. (-leraren, -s), 1. predikant; 2. in de Rooms-Katholieke Kerk een kerkelijk schrijver die door heiligheid en wetenschap heeft uitgemunt (e). (e) Toekenning van de titel kerkleraar (doctor ecclesiae) gebeurt in een plechtige proclamatie door de paus. Als eersten werden in 1295 Augustinus, Ambrosius, Hiëronymus en paus Gregorius de Grote tot kerkleraar verheven; in 1568 kende paus Pius v deze titel toe aan Basileios de Grote, Gregorios van Nazianze, Johannes Chrysostomos (in de Oosterse kerk al vanaf de 9e eeuw als zodanig vereerd) en Athanasios.

Sindsdien werd die titel aan de volgende heiligen toegekend: Thomas van Aquino (1567), Bonaventura (1588), Anselmus van Canterbury (1720), Isidorus van Sevilla (1722), Petrus Chrysologus (1729), paus Leo de Grote (1754), Petrus Damianus (1828), Bernardus van Clairvaux (1830), Hilarius van Poitiers (1851), AlfonsusMaria de Liguori (1871), Franciscus van Sales (1877), Kyrillos van Jeruzalem (1882), Kyrillos van Alexandrië (1882), Johannes Damaskenos (1890), Beda Venerabilis (1899), Efraïm Syrus (1920), Petrus Canisius (1925), Johannes van het Kruis (1926), Robertus Bellarminus (1931), Albertus de Grote (1931), Antonius van Padua (1946), Laurentius van Brindisi (1959), Teresa van Avila (1970), Catharina van Siena (1970).

< >