[→Lat. in, in, iacere, werpen], v. (-s),
1. inspuiting; m.n. het inbrengen van vocht in het weefsel of in vaten van het menselijk of dierlijk lichaam door middel van een spuit met een holle naald (e): iemand een — geven; ook fig.;
2. (metonymisch) datgene wat men inspuit;
3. (wiskunde) een één-éénduidige afbeelding, →relatie.
(e) Een injectie kan zijn subcutaan (onderhuids), intramusculair (in een spier) of intraveneus (in een ader). Na sterk bloedverlies kan men een grote hoeveelheid vocht, fysiologische zoutoplossing of bloed in de bloedbaan brengen (→infusie). Door de injectie verkrijgt men een snellere werking dan bij het inbrengen van het geneesmiddel door de mond, kan men beter doseren en kan men geneesmiddelen inbrengen die niet door de darm worden opgenomen of door het maagsap worden afgebroken.