Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

ingaan

betekenis & definitie

(ging in, is gegaan),

1. binnengaan, binnentreden: ik zag hem wel het huis -, maar niet eruit komen; door een deur, en vandaar ook: een deur door die te openen binnentreden;
2. voortgaande komen in: wij gingen de duinen verder in; een weg opgaan, inslaan (ook fig.); van een tijdruimte of wat als zodanig wordt gedacht: de nieuwe week —; niet gerust de nacht —; de eeuwige rust -, sterven;
3.in-, binnendringen; — op een verzoek, op een voorstel, erin treden, het inwilligen; nader — op een kwestie, ze. nader behandelen;
4. beginnen, aanvangen: het land wordt verhuurd voorvijfjaar, ingaande 1 mei 1975; de vakantie gaat in 12 juli; van kracht te zijn: de verordening, zijn salaris gaat 1 juli in.