v., het indexeren; systeem gericht op het compenseren van de geldontwaarding, inflatiecorrectie.
(e) Indexering in formele zin geschiedt door een contractuele aanpassing van waardebedragen aan b.v. de ontwikkeling van het →indexcijfer van de kosten van levensonderhoud. Indexering in materiële zin komt tot uiting in inkomenseisen en prijszetting.
Indexering is vooral van belang in het geval de inflatievoet niet of onvoldoende voorzien wordt of aanpassing aan een verwachte inflatievoet belemmerd wordt, teneinde te voorkomen dat de economische subjecten door de inflatie reëel in positie achteruitgaan en andere, ten onrechte, van de inflatie zouden profiteren. Indexering kan betrekking hebben op inkomens en/of vermogenswaarden. Ook de lonen kunnen contractueel aan een prijsindexcijfer worden gekoppeld (automatische inflatiecorrectie) . De automatische koppeling van lonen aan prijzen werd echter sedert de jaren zeventig,
o.a. in België en Nederland, een betwiste materie. Tegenwoordig zijn in Nederland de sociale verzekeringsuitkeringen, vooral de ouderdoms-, weduwenen wezenuitkeringen, veelal gekoppeld aan de prijsof loonontwikkeling. In dit verband spreekt men van een waardevaste periodieke uitkering als het geldbedrag stijgt overeenkomstig de stijging van het prijspeil; bij een koppeling van het geldbedrag aan de stijging van het loonpeil spreekt men van welvaartvastheid, omdat de betrokkenen delen in de toenemende welvaart, daar de lonen sterker plegen te stijgen dan de prijzen (dit is b.v. het geval bij de ambtenarenpensioenen in Nederland). Indexering kan ook betrekking hebben op de belastingtarieven. Als geen inflatiecorrectie plaatsvindt, zal de procentuele belastingdruk door een progressief belastingtarief bij ten gevolge van de inflatie stijgende inkomens toenemen. Soms is voorgesteld indexering algemeen toe te passen (→herleidingsstelsel); vaak vindt slechts partiële indexering plaats.
Een probleem bij indexering is de vraag welk prijsniveau moet worden gebruikt als maatstaf voor de waarde of koopkracht van het geld. Vaak wordt de voorkeur gegeven aan het prijsindexcijfer van de kosten van levensonderhoud of van de gezinsconsumptie. Men gaat er echter in toenemende mate toe over correcties op het indexcijfer aan te brengen (het schonen van het indexcijfer), b.v. voor de invloed van indirecte belastingen (daar anders het belastingpolitieke instrument ontkracht kan worden), voor prijsstijgingen van bepaalde goederen of diensten (zoals de prijsstijging van aardolie of aardgas, van de gezondheidszorg), voor de invloed van wisselkoersveranderingen enz.
De indexeringsgedachte is al oud. Reeds in de middeleeuwen traden meningsverschillen op over de verrekening van schulden, terwijl in 1707 bisschop William Fleetwood het koopkrachtbegrip en de maatstaf voor veranderingen in de koopkracht op moderne manier hanteerde.
Sedert o.a. de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN eind 1973 wordt ook van indexering gesproken in verband met de door sommige wenselijk geachte automatische koppeling van de prijzen van in ontwikkelingslanden geproduceerde en door deze geëxporteerde goederen en het prijsniveau van produkten die door deze landen uit de economisch ontwikkelde landen worden geïmporteerd (→grondstoffenregelingen).
In België zijn sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog op vele terreinen indexclausules bedongen,
o.a. bij huurovereenkomsten in het algemeen en in handelshuurovereenkomsten in het bijzonder, evenals in verzekeringscontracten. De meeste wedden en lonen zijn eveneens aan de index gekoppeld, evenals familiale vergoedingen, ouderdomspensioenen, werkloosheidsvergoedingen en talrijke andere sociale uitkeringen die tevens reeds welvaartsvast zijn gemaakt. Er bestaat tevens een beperkte, niet automatische indexering van de belastingschalen.
In België trad op 1.6.1976 een nieuw indexcijfer in voege met als referentieperiode juli 1974—juni 1975 = 100, gestoeld op de gezinsbudgetenquête van 1973 —74. Het omvat 358 posten (118 voedingswaren, 151 niet-eetbare waren, 88 diensten en 1 huurpost). Door de Nationale Arbeidsraad werd de omrekeningscoëfficiënt voor de overgang van de oude naar de nieuwe index op 0,73 gesteld. Sinds 1920, jaar waarin de eerste index werd opgesteld, zijn er vijf wijzigingen geweest in de verhouding van de verschillende groepen van produkten die op de indexlijst voorkomen. Het aantal ervan is van 56 tot 358 gestegen. Ook de benaming van de index werd verscheidene malen gewijzigd.
De traditionele indeling werd in de nieuwe index als dusdanig niet behouden. In plaats daarvan ging men over tot een indeling in groepen van goederen als diensten.
De berekening van het indexcijfer gebeurt op basis van gegevens die door het Ministerie van Economische Zaken maandelijks worden ingezameld. De weging van de posten gebeurt indirect, waardoor schommelingen in het algemene prijspeil en in de koopkracht makkelijk kunnen worden gevolgd. De Indexcommissie onderzoekt elke maand het indexcijfer en brengt er advies over uit aan de minister van Economische Zaken. Deze laatste keurt het hem voorgelegde cijfer goed en laat het in het Belg. Staatsblad publiceren.
Indexering van alimentatie: →onderhoudsplicht. LITT. Y.Schoentjes-Merchiers, De waardebeveiligingsbedingen in het recht van de landen der EEG (1968); M.Friedman, Monet. correction (1974); Some aspects of index linking (in: Nat. Inst. Econ. Rev., 1974); Essays on inflation and indexation, uitg. Am.
Enterprise Inst. (1974); T.Liesner en M. King (red.), Indexation for inflation (1975); J.D.A.Cuddy, Intern, price indexation 1976);F.Bollen Martens, Loonindexering, inflatie en werkloosheid (in: Tijdschr. v. Economie en Management, (1976); Idexation of monet. assets and obligations, arguments for and against, uitg. Intern. Savings Banks Inst. (1976).