o. (-s), getal dat de verhouding aangeeft tussen de grootte van een verschijnsel in een bepaalde periode en de grootte van hetzelfde verschijnsel in een andere periode, de basisperiode.
(e) Bij het vaststellen van het indexcijfer wordt de grootte in de basisperiode op 100 gesteld. Is het aantal verkochte autos in 1970 200 stuks en in 1975 300 stuks dan wordt het indexcijfer voor het aantal verkochte autos in 1975:
200/200x 100 = 150 op basis 1970 = 100. Indexcijfers worden vooral gebruikt, wanneer men de grootte van verschijnselen tussen verschillende perioden (tijdstippen, plaatsen) wil vergelijken, omdat zij dikwijls sneller inzicht geven dan de oorspronkelijke cijfers. →Prijs-, hoeveelheidsen waarde-indexcijfers beschrijven de ontwikkeling van achtereenvolgens de prijs, hoeveelheid en waarde (= prijs x hoeveelheid) van een goed.
Een enkelvoudig indexcijfer beschrijft de ontwikkeling van b.v. de verkoopwaarde van één goed, terwijl een samengesteld indexcijfer de ontwikkeling van b.v. de verkoopwaarde van verscheidene goederen, b.v. autos en bromfietsen, weergeeft. Een samengesteld indexcijfer wordt berekend als een gemiddelde van enkelvoudige indexcijfers. Voor een juiste beschrijving van het betreffende verschijnsel dient men doorgaans gebruik te maken van een gewogen gemiddelde. De keuze van de gewichten hangt af van het doel waarvoor men de indexcijfers wil gebruiken. Is men geïnteresseerd in de verkoopwaarde van autos en bromfietsen samen, dan zal men de aandelen van elk van deze goederen in de totale omzet als gewichten voor de enkelvoudige indexcijfers kiezen. Stelt men echter eerder belang in de winstontwikkeling, dan is het beter de relatieve bijdragen van deze goederen aan de totale winst als gewichten te nemen.
Daarnaast is het voor de interpretatie van een indexcijfer van belang te weten uit welke periode de gekozen gewichten afkomstig zijn. Op dit punt verschillen de indexcijfers van o.a. →Laspeyres en →Paasche van elkaar.
LITT. H.Rijken v.Olst en P.E.Venekamp, Econ. statistiek (1975).