o., 1. filosofisch stelsel waarin alleen de ideeën of grondbegrippen de ware werkelijkheid zijn en dat aan de uitwendige objecten geen zelfstandigheid toekent (e);
2. geloof aan een ideaal of idee; idealiserende levensbeschouwing;
3. in de kunst voorstelling waarbij de ideeën als inspirerende kracht worden aanvaard (tegenover naturalisme).
(e) Vooreerst is de term idealisme de aanduiding voor de ideeënleer van de Griekse filosoof Platoon, volgens welke de ideeën de grond zijn van de realiteit (➝idee).
In de 19e eeuw herleefde de term voor een filosofie die de realiteit tot bewustzijnsinhouden herleidt, zoals de filosofie van G.Berkeley: het ding is enkel en alleen een complex van beelden. Deze herleiding geschiedt volgens Kant door het kritisch verstand. Fichte, Schelling en Hegel hebben dit idealisme verder ontwikkeld. Het werkte door in het ➝neokantianisme en bij Husserl, de vader van de ➝fenomenologie.
LITT. C.Brunner, Materialismus und Idealismus (1959); W.Marx, Die Bestimmung der Philosophie im deutschen Idealismus (1964); C.Wolandt, Idealismus und Faktizität (1971).