Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

idee

betekenis & definitie

[➝Gr. eidos, (later) idea, uiterlijk, aanblik, gestalte], o. en (als filosofische term en in hogere stijl) v. (-ën),

1. het onderstelde eeuwige en volmaakte voorbeeld van iets (e): de van het recht;
2. in de geest levende voorstelling: de nieuwe ideeën van deze eeuw; als iets dat men tracht te verwerkelijken, waaraan men vorm geeft: de — die aan dat werk ten grondslag ligt;
3. voorstelling aangaande iets, begrip: daar heb ik geen van;
4. gedachte over iets, denkof zienswijze: zij hebben zulke vreemde ideeën van recht en onrecht; naar mijn —; gevoelen, mening: ik ben niet van dat —; in het — (dat), in de mening, de waan (dat);
5. denkbeeld, gedachte: dat is een gelukkig —; wie is op dat — gekomen?; dat is een —!, een goed denkbeeld;
6. ontwerp, conceptie, plan: iemand een — aan de hand doen, op een — brengen;
7. — op (in) iets hebben, ervoor voelen, er zin in hebben.

(e) Idee of eidos is een Griekse filosofische term, die oorspronkelijk betekende dat wat men ziet, d.i. de vorm, het voorkomen, de gestalte. In de 5e eeuw v.C. kreeg het woord (en de daarnaast in zwang komende term idea) de meer abstracte betekenis van kenmerkende eigenschap, waaruit zich (vooral in medische kringen) de betekenis van wezen of essentie ontwikkelde. In deze zin bezigde ➝Platoon de term in zijn ideeënleer: de platonische ideeën zijn, in een alleen voor het denken bereikbare plaats, op zichzelf bestaande metafysische entiteiten, die enerzijds de modellen zijn waarnaar de dingen in de wereld der verschijnselen zijn gevormd, anderzijds de oorzaken zijn waardoor die verschijnselen in hun wezenheid kunnen worden gekend. Aristoteles verwierp Platoons theorie van op zichzelf bestaande ideeën, maar behield de term, die bij hem de betekenis kreeg van datgene in de dingen waardoor iets is wat het is (formele oorzaak). Door zijn abstractievermogen is de mens in staat dit wezen van de dingen te kennen.

De inhoud van het begrip idee onderging in de geschiedenis van de filosofie vele wijzigingen. Voor Descartes zijn de ideeën aangeboren; inzover zij ook klaar en duidelijk zijn, geven zij de waarheid buiten elke ervaring om. Voor Kant is de idee slechts een norm om orde te brengen in de kennis; zij bezit echter geen objectieve waarheidswaarde. Hegel vereenzelvigde de idee met de effectieve wording van het intelligibele in het reële, waarmee de idee uiteindelijk samenvalt. De empiristische traditie ontkent de eigen-aardigheid van de idee; deze wordt herleid tot een min of meer complex beeld. Hier wordt de kennis uit de ervaring verworven door gewoon het gemeenschappelijke te nemen: de idee mens is dat, wat aan alle mensen gemeenschappelijk is (➝individualisme). Bergson opponeerde de intuïtie en niet het intellect als bron van elk echt contact met de werkelijkheid.

LITT. P.Kohnstamm, Persoonlijkheid en idee (1922); K.Gronau, Platons Ideenlehre im Wandel der Zeit (1929); P.Brommer, Eidos et idea (1940); W.Ross, Plato’s theory of ideas (1953); J.W.Yolton, J.Locke and the way of ideas (1956); A.Fuset, Les idées et les mots (1960).