v./m. (-en),
1. (hist.) bij de oude Germanen een onderdeel van het stamgebied; in het Frankische Rijk naam van de gewesten; in Zuid-Nederland nog wel voor: provincie;
2. (in het algemeen) landstreek; de Dietse gouwen, de Nederlanden. (In Friesland komt het woord voor in streeknamen in de vormen go (o) en ga, elders vindt men in vele plaatsnamen gooi; vgl. ook Henegouwen.).