Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gezond

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st),

I. bn.,
1. zonder lichamelijk letsel, ongedeerd: ik ben hier — en wel aangekomen; blijf heilwens (m.n. bij Israëlieten), vaarwel; van lichaamsdelen: op zijn gezonde been strompelt hij voort, het andere kan hij niet gebruiken; tot in het gezonde vlees snijden, het gave, niet aangetaste vlees;
2. door geen lichaamsgebrek belemmerd, kloek, stevig: hij is fris en —; — van lijf en leden; een paar gezonde wangen;
3. (de gewone betekenis) welvarend, niet gekweld door ziekte (als doorgaande eigenschap): hij is (door en door) —; hij is zo als een vis; een gestel; een gezonde maag hebben, (scherts.) stevig kunnen eten; een gezonde boterham, dik, voedzaam; (scherts.) de gezonde apotheek, voedzame spijs en drank; een gezonde slaap, zoals iemand geniet die gezond is; een gezonde kleur, een blozende, frisse kleur; in gezonde dagen, als men gezond is;
4. niet ziek, of van een ziekte hersteld; bitter in de mond maakt het hart -; ook met betrekking tot lichaam en geest in hun verband: hij is van hoofd en hart;
5. met betrekking tot het innerlijk: — verstand, het onbedorven, natuurlijk verstand (vaak in tegenstelling tot aangeleerde kennis) : hij geeft blijk van veel verstand; evenzo een oordeel; gezonde begrippen, denkbeelden enz., juiste, heldere begrippen; gezonde taal, verstandige taal; een gezonde levensbeschouwing, een verstandige, niet zakelijke levensbeschouwing;
6. (van onstoffelijke zaken) een gezonde zin geven (van een vertaling of verklaring), duidelijk en aannemelijk zijn; een gezonde lach, gezonde humor, voortkomend uit gezonde gevoelens; de zaak is -, is in orde, alle bezwaren zijn weggenomen; dat is geen gezonde toestand, een onwenselijke, op den duur schadelijke toestand;
7. (van stoffelijke zaken) gaaf, ongeschonden, deugdelijk: een gezonde vrucht; gezonde waarde, waarde in onbeschadigde toestand; hout, gaaf, niet vervuurd;
8. (overdr.) geschikt om iemands welzijn te bevorderen, heilzaam; water is de gezondste drank; gezonde lichaamsbeweging; een gezonde streek; een — leven; die straf is wel — voor hem;

II. bw., op een gezonde wijze: — wonen, op een gezonde kamer, in een gezonde buurt; hij kan eten, stevig, flink; hij is niet in staat om te redeneren, op een wijze die getuigt van helder oordeel.