bn.,
1. zo’n denkwijze hebbend of wel in zo’n stemming verkerend als in een bep. genoemd wordt: wel, slecht, goed, niet al te best zijn; zij waren elkaar vijandig —, koesterden vijandige gevoelens voor elkaar; hij is geheel anders dan zijn vader, heeft heel andere denkbeelden en neigingen; rooms—, konings—, republikeins
2. neiging, lust tot iets hebbend: ik was niet tot lachen —;
3. (gew.) goed —, in zijn schik, goedgehumeurd; slecht —, humeurig, in een kwade bui.