César Auguste, Belg.-Frans componist, *10.12.1822 Luik, ♱8.11.1890 Parijs. Franck studeerde sedert 1835 te Parijs, bij→Reicha, en van 1837—42 aan het conservatorium.
In 1844 vestigde hij zich definitief te Parijs, waar hij in 1858 organist van de Sainte-Clotilde werd (→Cavaillé-Coll) en in 1872 orgeldocent aan het conservatorium; hij werd geroemd om zijn orgelimprovisaties. Franck is de belangrijkste toonkunstenaar van de Franse romantiek. Zijn vroegste composities vertonen een synthese van Franse lyriek (o.a. Méhul en Grétry) en Duitse degelijkheid (Beethoven, Schumann); na 1860 werd Wagners invloed in de harmoniek merkbaar. Franck ontwikkelde zeer snel een eigen stijl, waarin de klankkleur van het orgel en een plastische, zeer markante melodiek een grote rol spelen. Franck heeft, in navolging van o.a.
R.→Schumann, het zgn. cyclische principe, waarin een melodisch gegeven de kiem is voor bijna alle melodieën in een gehele compositie, ontwikkeld. Met C.→SaintSaëns en later G.→Fauré herstelde hij de plaats van de absolute muziek in Frankrijk. Als orgelen compositiedocent had hij een grote invloed op zijn leerlingen, o.a. V. d’→lndy, H.→Duparc, E.→Chausson, G.→Lekeu, G.→Pierné en C.→Tournemire. Composities: opera’s: Hulda (1882-85), Ghisèle (1888—90); oratoria: Ruth (1846), Les béatitudes (1869—79), Rédemption (1871—74), Rebecca (1881), Psyché (1887-88); religieuze koorwerken: Psalm 150 (1888), missen, motetten; symfonische gedichten: Les éolides (1876), Le chasseur maudit (1887), Les djinns (1884); Variations symphoniques (1885), voor piano en orkest, Symfonie in d-kl.t. (1886—88); kamermuziek: 4 pianotrio’s (1841—42), pianokwintet (1879), vioolsonate (1886), strijkkwartet (1889); piano: Prélude, choral et fugue (1884), Prélude, aria et final (1886—87); orgel: Six pièces pour grand orgue (1860—62), Trois pièces pour grand orgue (1878); liederen. LITT. N.Demuth, C.Franck (2e dr. 1964); J.Gallois, Franck (1966); M.Monnikendam, C.Franck (1966); W.Mohr, C.Franck (1969); L.Davies, C. Franck and his circle (1970).