abnormaal', bn. en bw. (-maler, -maalst), 1. tegen de regel, afwijkend van de gewoonte: een abnormale droogte; 2. afwijkend van de gewone gedaante: een — hart; 3. geestelijk afwijkend, niet geheel toerekeningsvatbaar: een — kind ; 4. (bw.) op een van het gewone afwijkende wijze: het is — koud voor de tijd van het jaar.
Het begrip abnormaal is een bron van velerlei verwarring, speciaal wanneer men het toepast op menselijk gedrag. Het maakt groot verschil of men het begrip abnormaal omschrijft vanuit een ideaalnorm, of vanuit een empirische norm. De ideaalnorm van normaliteit houdt o.a. in: een ongestoorde ontwikkelingsgang van jeugd naar volwassenheid, een volledige ontplooiing van begaafdheden, het vermogen harmonieuze intermenselijke relaties op te bouwen en de vrijheid om eigen levensdoelen te bepalen. De empirische normaliteit wordt ontleend aan het meest voorkomende feitelijke gedrag van bepaalde groepen mensen. Hierbij houdt men er rekening mee dat de normen verschillen per landsaard, per tijdperk, per leeftijdsgroep en per individu. Veel mensen die binnen de grenzen van de empirische normaliteit vallen, schieten op een of meer gebieden, gedurende kortere of langere tijd van hun leven tekort wanneer men ideaalnormen zou aanleggen. Bij gebruik van het woord abnormaal dient men zich af te vragen of men het hanteert als tegenhanger van empirische of van ideale normaliteit, verder op welke gedragssector men het woord van toepassing vindt en in welke mate. Een speciaal maatschappelijk aspect van abnormaal gedrag komt ter sprake bij de gerechtelijke vraag naar de toerekeningsvatbaarheid, d.i. de mate waarin iemand juridisch verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn daden. In de rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat er allerlei overgangen zijn in de mate waarin iemand gedurende korte of lange tijd beroofd kan zijn van het gebruik van zijn verstandelijke vermogens en daarmee van het inzicht in de strafbaarheid van zijn daden. Dit is van belang bij de bepaling van de strafmaat en van reclasseringsmaatregelen.