Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gedaante

betekenis & definitie

v. (-n, -s),

1. de wijze waarop iemand of iets zich aan het oog voordoet; het uiterlijk van mensen of dieren zoals dit zich openbaart in gelaat, gestalte, houding, figuur enz.: hij beschreef nauwkeurig zijn — en kleding; eens anders — aannemen, eens anders uiterlijk, voorkomen aannemen, zich in diens uiterlijk vertonen; in zijn eigen —, in de gedaante die iemand van nature eigen is; van — veranderen, een ander uiterlijk aannemen of krijgen; in engere zin de uiterlijke vorm zoals die zich in zijn omtrekken vertoont; in zijn natuurlijke in zijn natuurlijke gestalte of vorm, levensgroot; in het bijzonder de uiterlijke vorm waarin een dier, m.n. een insekt, zich gedurende een bepaalde periode van zijn ontwikkeling vertoont: de eerste — van de meeste insekten is de larve; (van zaken) het uiterlijk voorkomen waaronder iets zich vertoont: de — van een huis, een kerk, een bijenkorf; de — van de schedel, het dijbeen; het uiterlijk dat aan iets van het begin af aan of vroeger eigen was: zijn vorige — herkrijgen; een andere — aannemen, van voorkomen veranderen; (in engere zin) vorm: een plein in de — van een rechthoek; oneig. van onstoff. zaken: de zaken zijn van — veranderd, doen zich anders voor;
2. een verschijning die het uiterlijk voorkomen heeft van de zaak, die in de bep. is uitgedrukt: zij onderscheidden flauw de gedaanten van schepen en masten; nevelachtige, onduidelijke mensengestalte: ik heb daar een — door het bos zien sluipen; verschijning of beeld in menselijke vorm: een spookachtige —, een spook of geest; zaak uitsluitend als vorm gedacht of waargenomen, beeld, vorm: in het glas vertoonden zich allerlei gedaanten.