Definities van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie G
- Girondisten
- Gis
- Gisp
- Gissen
- Gist
- Gisteren
- Gisting
- Git
- Glaasje
- Glad
- Glans
- Glanzen
- Glas
- Glazen
- Gleis
- Glibberen
- Glidkruid
- Glijbaan, Glijdbaan
- Glijden, Glijen
- Glimlach, Glimplach
- Glimmen
- Glimmer
- Glimp
- Glimworm
- Glinster
- Glinting
- Glip
- Glissen
- Glit
- Gloed
- Gloeihitte
- Gloeijen
- Glooijen
- Gloor
- Glop
- Gloren
- Glorie
- Glos
- Gluren
- Gluurder
- Gnap
- Gniffelen
- Gnoe
- God
- Godendienst
- Godes
- Godgeleerd
- Godin
- Godist
- Godlievend
- Godsakker
- Godsdienst
- Godsdragt
- Godspraak
- Godsregering
- Godvergeten
- Goed
- Goede
- Goederhand
- Goedgunner
- Goedig
- Goedkeurder
- Goedsmoeds
- Goedspreken
- Goedtijds
- Goedvinden
- Goêlijk
- Goldberger ketting
- Golf
- Golven
- Gom
- Gonde
- Gondel
- Gonjen
- Gons
- Gonst
- Gonzen
- Goochelaar
- Goochelbal
- Gooi
- Goôn
- Goor
- Goot
- Gord
- Gordel
- Gorden
- Gordiaansche knoop
- Gordijn
- Gording
- Gorgel
- Gors
- Gort
- Goteling
- Gothisch
- Goud
- Graad
- Graaf
- Graag
- Graan
- Graat