Gepubliceerd op 04-08-2020

Glas

betekenis & definitie

Glas, o. gmv. mengsel van kiezelzuur met eenige delfstoffelijke preparaten, doorschijnende en brooze zelfstandigheid. *-, o. (...zen), voorwerp waardoor men ziet, zoo als: brillen-, venster-, rijtuig-, spiegel-, enz.; glazen voorwerp waaruit men drinkt, drink-, wijn-, bier-, jenever-, enz.; (tuin.) glazen blok om meloenen enz. te trekken of tegen koude te beschutten; ruit, vensterruit; kijker, verrekijker; (zeew.) uurglas, zandlooper; - blazen, glas vervaardigen; (fig.) zijn - is afgeloopen, hij heeft zijne loopbaan volbragt; (fig.) het huis door de glazen gooijen, alles tegelijk verteren; (fig.) zijne eigene glazen ingooijen, zijn eigen spel bederven, zich zelven benadeelen; (fig.) te diep in het - kijken, zie op GLAASJE; moskovisch -, glimmer, zekere ertssoort.

*-ACHTIG, bn. (-er, -st), als glas, op glas gelijkende.
*-BLAZER, m. (-s), maker van glas.
*-BLAZERIJ, v. (-en), het maken van glas; plaats waar glas gemaakt wordt.
*-DIAMANT, m. (-en), valsche diamant.
*-ERTS, m. zilverglans.
*-GAL, v. gmv. onzuiverheden die bij het glassmelten afgescheiden worden.
*-GORDIJN, v. (-en), gordijn voor een glas.
*-GROEN, bn. glas- kleurig,@#zoo groen als glas.
*-HANDEL, m. gmv.
*-HANDELAAR, m. (-s).
*-HUIS, o. (...zen), plaats waar planten kunstmatig opgekweekt worden, wintertuin.
*-HUT, v. (-ten), glasblazerij.
*-KLEUR, v. gmv.
*-KLEURIG, bn.
*-KLOMP, m. (-en), (bij de glasblazers).
*-KOOPER, m. (-s).
*-KORAAL, o. en v. (...alen), holle glazen bolletjes (die aangeregen worden).
*-KORF, m. (...ven), mand om er glas in te verzenden; mand om er glaswerk in te bewaren; glas met mandwerk omvlochten.
*-KRAAM, v. (...amen).
*-KRAMER, m. (-s).
*-KRUID, o. muurkruid, (zekere plant).
*-LANTAARN, v. (-en, -s), straatlantaarn.
*-LIJM, o.
*-MAKER, m. (-s).
*-MAND, v. (-en), zie GLASKORF.
*-OOG, o. (van een paard).
*-OOGIG, bn. met een glasoog.
*-OVEN, m. (-s), oven in eene glasblazerij.
*-PAREL, v. (-en), valsche parel.
*-PIJPEN, v. mv. zeker in zee levend dierengeslacht.
*-PORSELEIN, o. valsch porselein.
*-RAAM, o. (...amen), ruit, vensterruit.
*-ROEDE, v. (-n), vensterroede.
*-SCHIJF, v. (...ven),
*-TAFEL, v. (-s), stuk glas om er uit te snijden zooveel men noodig heeft.
*-SCHILDER, m. (-s), kunstenaar die op glas duurzaam schilderwerk vervaardigt.
*-SCHILDEREN, o. gmv.
*-SCHILDERKUNST, v. gmv.
*-SCHRIJVER, m. die op glas schrijft of teekent.
*-SCHUIM, o. gmv.
*-SLAK, v. (nat. hist.).
*-SLIJPER, m. (-s), vervaardiger van brillenglazen, - van spiegelglas.
*-SMELTER, m. (-s).
*-SPINNEN, o. het uittrekken van het nog vloeibare glas.
*-STEEN, m. zekere doorzigtige italiaansche steen.
*-TAFEL, v. (-en), groot vierkant stuk glas.
*-TRANEN, m. mv. snel afgekoelde zeer brooze glasdroppeltjes.
*-VOCHT, o. (ontl.) doorschijnende vloeistof in het oog.
*-WAREN, o. mv. allerlei glazen voorwerpen.
*-WERK, o. glazen, karaffen en andere voorwerpen; al de ruiten van een gebouw.
*-WERKER, m. (-s), vervaardiger van glazen voorwerpen; graveerder op glas..
*-WINKEL, m. (-s).
*-WORDEN, o.
*-WORDING, v. gmv.
*-ZAND, o. zand dat in de glasblazerij gebruikt wordt.