Gissen, bw. ow. gel. (ik giste, heb gegist), vermoeden, veronderstellen, raden; naar iets -, een vermoeden uiten; (spr.) - doet missen, vermoeden zonder zekerheid doet dwalen.
*...SE, m. (-s), die gist.
*...SING, v. (-en), het gissen; vermoeden, onderstelling.