Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 04-07-2020

Parthenogenese

betekenis & definitie

Maagdelijke voortplanting; manier van voortplanten waarbij vrouwen nakomelingen krijgen zonder dat hun eieren door mannen bevrucht zijn

Uit het gebruikelijke systeem van seksuele reproductie met mannen en vrouwen (gonochorisme) is in de evolutie een groot aantal malen een voortplantingswijze ontstaan waarbij de vrouwelijke geslachtscellen zich zonder de tussenkomst van mannen ontwikkelen tot nakomelingen. Meestal zijn mannen geheel afwezig. Dat betekent dat bij de vorming van eieren de normale reductiedeling vermeden of ongedaan gemaakt wordt; bovendien kan de ontwikkeling van het ei zelfstandig beginnen. Deze veranderingen kunnen op verschillende manieren gerealiseerd zijn, vandaar dat in celbiologische zin parthenogenese een verzamelnaam is.

Parthenogenese komt verspreid voor door het hele dierenrijk, het vaakst bij geleedpotigen, rondwormen en raderdiertjes, maar ook bij vissen, amfibieën en reptielen. Bij sommige dieren wisselen parthenogenetische stadia af met seksuele generaties. Parthenogenese heeft de bijzondere aandacht van evolutiebiologen, omdat in de meeste gevallen de nakomelingen genetisch identiek zijn aan de moeder. Bij volledig parthenogenetische soorten is er geen recombinatie, zodat ze zich niet met gunstige gencombinaties kunnen aanpassen als de omstandigheden veranderen. Toch zijn er soortenrijke diergroepen (bepaalde raderdiertjes, mosselkreeftjes en mijten) die al miljoenen jaren parthenogenetisch zijn (zogenaamde “aseksuele schandalen”).

Tegenover het nadeel van het gebrek aan variatie staat een groot korte termijnvoordeel: een in principe tweemaal zo hoge populatiegroeisnelheid. De vraag is dus waarom parthenogenese niet bij alle dieren voorkomt. Er zijn diverse theorieën over. De meest bekende is die van de tangled bank-hypothese, voorgesteld door Graham Bell in de jaren 80, die stelt dat seksuele voortplanting behouden blijft vanwege het voordeel van een variabel nakomelingschap in een milieu waarin concurrentie om schaarse hulpbronnen (voedsel) belangrijk is.