Lengte van de voorste extremiteiten (armen) ten opzichte van de achterste extremiteiten (benen)
Intermembraal is afgeleid van membrum (ledemaat). Voor de lengte van de armen tel je de lengtes van humerus en radius bij elkaar op; hetzelfde doe je bij de benen (femur plus tibia); de armlengte wordt dan uitgedrukt als percentage van de beenlengte: intermembrale index = 100 (humerus+radius)/(femur+tibia). Een soortgelijke index, die vrijwel op hetzelfde neerkomt, is humeruslengte/femurlengte.
De index geeft aan hoe lang de armen zijn ten opzichte van de benen. Hij wordt veel gebruikt door primatologen bij analyses van de voortbeweging. Apen die op vier poten lopen hebben een indexwaarde van ongeveer 100%, terwijl dieren die zich enigszins opgericht verplaatsen een waarde hebben kleiner dan 100%. Primaten die veel brachiatie vertonen (aan hun armen hangen) hebben een index groter dan 100%. De intermembrale index van de mens is gemiddeld 71% (bij vrouwen iets kleiner dan bij mannen), bij chimpansees 108% en bij orang-oetans 141%. De lange armen van orang-oetans en gibbons zien wij als typisch “aapachtig”.
Het langer worden van de benen wordt geïnterpreteerd als een aanpassing aan het lopen op twee benen (bipedalisme). Deze aanpassing is pas later in de evolutie van de homininen tot stand gekomen, bij Homo erectus. Australopithecus afarensis en Homo habilis hadden een tussenwaarde, een intermembrale index van 85%.
Dat in de evolutie de beenlengte kon toenemen terwijl de armlengte gelijk bleef of afnam betekent dat het normale gecorreleerd uitgroeien van de ledematen (veroorzaakt door hetzelfde ontwikkelingsprogramma) doorbroken werd. Door het opheffen van die beperking konden de armen en benen onafhankelijk van elkaar evolueren.