Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 12-08-2019

Femur

betekenis & definitie

Dijbeen; bovenste bot van de achterste ledemaat bij Tetrapoda; derde pootlid bij geleedpotigen (Arthropoda)

Het femur is na het bekken het grootste bot van het menselijk postcraniaal skelet. Het wordt vaak gevonden als fossiel en heeft vele diagnostische kenmerken in verband met het bipedalisme (lopen op twee benen).

Aan de bovenkant heeft het femur een naar binnen staand gedeelte, de femurhals of collum femoris. Op de overgang vinden we twee knobbels (trochanter major aan de achterkant en trochanter minor aan de binnenkant) die de aanhechting van spieren ondersteunen. De twee trochanters zijn verbonden door een intertrochanterlijst. Op de hals van het femur is soms een obturator-groeve te zien, een van de indicatoren voor bipedalisme.

De hals van het femur eindigt in een kop, het caput femoris, die scharniert in een gewrichtskom, het acetabulum, van het bekken.

Aan de onderkant heeft het femur twee gewrichtsknobbels, de laterale condylus en de mediale condylus, die samen met scheenbeen (tibia) en knieschijf (patella) het kniegewricht vormen.

Al deze kenmerken zijn in de evolutie van de homininen veranderd als aanpassing aan bipedalisme:
- De hoek die de hals maakt met de schacht (inclinatiehoek) is groter geworden, waardoor het gewicht van het lichaam beter afgeleid wordt naar de benen.
- De kop van het dijbeen is naar verhouding groter geworden, waardoor het heupgewricht steviger is.
- De hoek tussen de loodlijn op het horizontale vlak onder de condylen en de schacht van het femur (valgushoek) is groter geworden, waardoor het dijbeen iets naar binnen staat, wat waggelen voorkomt.

Ook een van de leden van de poot van Arthropoda (insecten, kreeftachtigen) wordt femur genoemd.