(Gr. Philoktetes), zoon van Poeas, koning van Mcliboea, aan de O. kust van Thessalië.
Hij was een vriend van Heracles, wiens boog en pijlen hij ten geschenke kreeg, toen niemand dan hij de brandstapel wilde aansteken, waarop Heracles zou sterven. Met zeven schepen trok Philoctetes mee in de expeditie naar Troje, doch op het eiland Chryse werd hij door een slang gebeten. De etterende wond die daarvan het gevolg was verspreidde zulk een ondraaglijke stank dat hij op raad van Odysseus en op bevel der Atriden op het eiland Lemnos werd achtergelaten, waar hij tien jaren lang in eenzaamheid en lijden doorbracht. Omdat een orakeluitspraak voorspelde dat Troje nimmer kon worden genomen zonder de nimmer falende pijlen van Heracles, werden Odysseus en Neoptolemus gezonden om Philoctetes van Lemnos te halen. Voor Troje aangekomen, werd zijn wond door Asclepius of Machaon genezen. Door het doden van Paris bespoedigde Philoctetes de val van de stad. V.s. zou hij op de terugreis van Troje in Italië zijn terecht gekomen, waar hij Petelia (tgw. Strongoli) in Bruttii stichtte. Zijn persoon is het onderwerp van tragedies van Aeschylus, Sophocles en Euripides (Hom. Ilias, 11,718,721 e.v.; Verg.111,402: Ov.XIII.315 e.v.).Zie Heracles, Odysseus, Atriden, Neoptolemus, Asclepius, Machaon, Paris