Griekse god van de bloedige krijg, zoon van Zeus en Hera. Om zijn wreedheid en strijdlust was hij gehaat bij alle goden, zelfs bij zijn eigen vader.
Hij had een geweldige gestalte, een donderend stemgeluid en overtrof in snelheid alle andere goden. Deimos (= schrik) en Phobos (= angst) begeleidden hem op zijn tochten en worden soms voorgesteld als zijn zonen. Alleen tegen de lieflijkheid van Aphrodite was hij niet opgewassen, zij werd zijn gemalin (Hom. Od. VIII, 266 e.v.). Zijn cultus was in Hellas nooit algemeen en is waarschijnlijk uit Thracië ingevoerd, het land waar hij het meest in aanzien stond. Bij de Romeinen werd hij vereenzelvigd met Mars, die echter een grotere betekenis kreeg dan Ares.ICONOGRAFIE Op vroeggriekse vazen ziet men Ares als een baardige oudere krijger met schild en helm, gewoonlijk in gezelschap van andere goden: bijv. op een Attische amphora (ca. 540 v. C.) in het Vatic. museum en op de beroemde Françoisvaas (ca. 570 v.C.) te Florence. Later beeldt men de god jeugdiger uit, en minder krijgshaftig: de Ares Ludovisi (4de eeuw v. C.) een werk van Lysippus of Leochares, is een jeugdige figuur, in losse houding gezeten op een rotsblok, de handen geslagen om een opgetrokken knie. Bekend is verder het Romeinse beeld de Ares Borghese in het Louvre. Uit de Etruskische kunst is beroemd de bronzen Mars van Todi (4de eeuw v. C.) in het Vatic. museum: de god is gehelmd en draagt een pantser. In Pompeii’s wandschilderkunst ziet men enige malen de liefde van Mars en Venus weergegeven, bijv. in de casa di Marte e Venere en de casa di Marco L. Frontone. In de renaissance wordt hij eveneens bij voorkeur voorgesteld als Venus’ minnaar, in de barok als oorlogsgod, bijv. bij Velasquez. Latere beeldhouwwerken van de god zijn o.a. door Canova en Thorwaldsen gemaakt.
Zie Zeus, Hera, Aphrodite, Mars