Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

ziel

betekenis & definitie

ziel - zelfstandig naamwoord

1. het denken, voelen en willen van de mens, het onbewuste
♢ een gezonde ziel in een gezond lichaam
1. met je ziel onder je arm
[zonder doel]
2. hem op zijn ziel trappen
[erg kwetsen]
3. zieltjes winnen
[mensen tot je geloof bekeren]
4. hoe meer zielen hoe meer vreugd
[hoe meer mensen, hoe gezelliger het wordt]
5. je ziel aan de duivel verkopen
[je uitleveren aan iets slechts]
6. eelt op je ziel hebben
[ongevoelig zijn voor verdriet]
7. ter ziele gaan
[ophouden te bestaan]
8. met hart en ziel
[met alle kracht en toewijding]
9. op zijn ziel krijgen
[een uitbrander krijgen]
10. bezit uw ziel in lijdzaamheid
[berust er nu maar in]
11. het snijdt me door de ziel
[het raakt me diep]
2. zielig mens
♢ die brave ziel doet niemand kwaad
3. menselijk individu
♢ er wonen 700 zielen in dit dorp
1. twee zielen, een gedachte
[op hetzelfde moment hetzelfde denken]
2. hoe meer zielen, hoe meer vreugd
[hoe meer mensen, hoe gezelliger]
3. zieltjes winnen
[mensen tot je geloof of tot je partij overhalen]
4. een zieltje zonder zorg
[iemand die onbekommerd leeft]

Zelfstandig naamwoord: ziel
de ziel
de zielen
het zieltje

Synoniemen
geest, psyche

Tegenstellingen
bast, body, corpus, flikker, lichaam, lijf, mieter