vaststellen - regelmatig werkwoord
uitspraak: vast-stel-len
1. zien dat het zo is
♢ hij stelde vast dat ze groene ogen had
2. begrijpen uit wat je waarneemt
♢ de oorzaak van het ongeluk kon niet vastgesteld worden
Regelmatig werkwoord: vast-stel-len
ik stel vast (... ik vaststel)
jij/u stelt vast (... jij vaststelt)
hij/zij stelt vast (... hij vaststelt)
wij/zij/jullie stellen vast (... wij vaststellen)
ik/jij/u/hij/zij stelde vast (... ik vaststelde)
wij/zij/jullie stelden vast (... wij vaststelden)
hij heeft vastgesteld
de/het/een vastgestelde ....
vaststellend, vaststellende
Synoniemen
afleiden, besluiten, concluderen, constateren, determineren
Gepubliceerd op 14-11-2017
vaststellen
betekenis & definitie