uitputten - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-put-ten
1. het helemaal opmaken
♢ mijn geduld is uitgeput
2. hem van al zijn krachten beroven
♢ zo'n lange wandeling put je wel uit hoor!
3. iets op een overdreven manier doen
♢ hij putte zich uit in excuses
Regelmatig werkwoord: uit-put-ten
ik put uit (... ik uitput)
jij/u put uit (... jij uitput)
hij/zij put uit (... hij uitput)
wij/zij/jullie putten uit (... wij uitputten)
ik/jij/u/hij/zij putte uit (... ik uitputte)
wij/zij/jullie putten uit (... wij uitputten)
hij heeft uitgeput
de/het/een uitgeputte ....
uitputtend, uitputtende
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitputten
betekenis & definitie