stuiten - regelmatig werkwoord
uitspraak: stui-ten
1. niet verder laten gaan
♢ we moeten hem in zijn enthousiasme stuiten
1. op verzet stuiten
[er zijn mensen die het er niet mee eens zijn]
2. hij is niet te stuiten
[niet tegen te houden]
2. met een klap tegen iets of iemand aan stoten
♢ toen ik de hoek omging, stuitte ik op de buurvrouw
3. tegen een oppervlak (laten) komen en weer terugveren
♢ de bal stuitte van de vloer tegen het plafond
4. toevallig tegenkomen of vinden
♢ bij het graven stuitte hij op een serie oude munten
Regelmatig werkwoord: stui-ten
ik stuit
jij/u stuit
hij/zij stuit
wij/zij/jullie stuiten
ik/jij/u/hij/zij stuitte
wij/zij/jullie stuitten
hij heeft of is gestuit
de/het/een gestuite ....
stuitend, stuitende
Synoniemen
afhouden, afwenden, belemmeren, beletten, botsen, onderdrukken, stremmen, tegenhouden, terughouden, weerhouden
Tegenstellingen
bevorderen, doorlaten, stimuleren, uitwijken
Gepubliceerd op 14-11-2017
stuiten
betekenis & definitie